Nog in september 1654 stichtte de Zeeuw
se expeditie onder leiding van Pieter
Becquart een kleine nederzetting aan de
Lampsinsbaai. Deze nederzetting kreeg de
naam Nieuw Vlissingen. De Nederlanders
bouwden drie forten: fort Lampsinsberg
was de sterkste, naar de gouverneur
Huibert van Beveren werd het fort Beveren
genoemd en het derde kreeg de naam
Bellavista. Wie als eerste rechten op het
eiland mochten doen gelden, de Zeeuwen
of de Koerlanders, is niet duidelijk, maar
volgens de Koerlandse lezing mochten de
Nederlanders er een plantage aanleggen,
op voorwaarde dat 'Minheer Lampson' een
zeker tribuut aan de hertog betaalde.
De Nederlandse kolonisatie van Tobago
zou elf jaar duren en ook de Nederlanders
gaven het eiland een eigen naam: Nieuw-
Walcheren.
Afrika
In verband met de arbeidsintensieve sui
kerrietplantages was de slavenhandel een
lucratieve zaak geworden. Met dezelfde
schepen als waarmee de Nederlanders de
Spanjaarden, Britten en Fransen de loef af
staken, werden ook honderdduizenden
Afrikanen de oceaan over gevaren om als
slaven in de Caraïben te worden verkocht.
De WIC - en na haar ondergang ook parti
culiere Nederlanders - hebben van 1652 tot
1863, toen de slavenhandel na veel jaren
van discussies wereldwijd werd afgeschaft,
rond een half miljoen slaven verscheept.
Dat aantal wordt geschat op ongeveer vijf
procent van het totale aantal van circa tien
miljoen, dat de overkant levend heeft ge
haald. Nog eens tien miljoen Afrikanen
hebben nog vóór aankomst het leven ver
loren.
Op Curasao waren slavendepots gebouwd.
Slaven werden gekocht van iedereen die ze
maar wilde verkopen, zowel 'officiële han
delaren' als kapers. De slaven werden daar
korte tijd 'verzorgd', zodat ze met meer
winst konden worden doorverkocht, vaak
met als eindbestemming de diverse planta
ges of de Spaanse en Engelse kolonies in
Amerika.
De opkomende slavenhandel veroorzaakte
in de Republiek een discussie: kon deze
handel wel 'een christelijk bedrijf' worden
genoemd? Aanvankelijk was de stemming
tegen. Een man als ds. Smijtegelt slingerde
vanaf de Vlissingse preekstoel, voor een
gehoor van Zeeuwse kooplui, zijn banvloek
uit over de slavenhandel, maar toen de
suikerplanters in Suriname steeds dringen
der om slaven vroegen en de slavenhandel
winstgevend beloofde te worden - rond
1750 was een slaaf gemiddeld driehon
derdveertig gulden waard - veranderde de
kansel gaandeweg van mening en vonden
de calvinistische theologen in de Bijbel
zélfs geruststellende antwoorden. Volgens
de godgeleerde Godfried üdemans in
't Geestelyck Roer van 't Coopmanschap,
ging het er eerst en vooral om dat de zwar
te heidenen werden gered uit de klauwen
van het 'Iberisch papengebroed'. Uiteinde
lijk gaf de redenering van dokter D.H.
Gallandat, stads-chirurgijn van Vlissingen,
de doorslag. Hij schreef in 1769 de
'Noodige onderrichtingen voor de slaaf-
handelaaren', een handleiding die aan
boord van geen enkel slavenschip ontbrak.
Daarin stond als rechtvaardiging: 'Alleenlyk
zal ik hier aanmerken dat er vele bedryven
plaats hebben welke ongeoorloofd zouden
schynen, indien er geen byzonder voordeel
in te vinden was. Getuige zij hier de slaven
handel, dien men alleen door het voordeel,
't welke dezelve aan de kooplieden toe
brengt, van onwettigheid kan vrijspreken.'
Daardoor gesticht konden de kooplieden
zich thuis en overzee met een gerust gewe
ten zetten aan het bijhouden van hun groot
boeken.
Tobago
In 1655 stond de Engelse Lord Protector
Oliver Cromwell het gehele eiland Tobago
aan de hertog van Koerland af, die er in
1657 weer enkele schepen met kolonisten
heenzond. Deze nieuwe Koerlanders wer
den door de Zeeuwen, die nog steeds aan
spraak op het gehele eiland maakten,
bepaald niet als vorsten ingehaald.
12
Den Spiegel