onschadelijk op het E-dek van Bouw-
nummer 214, achter de machinekamer,
zonder dekking van de directie. Het ergste
gevaar voor het schip is geweken. 'Keesje'
Jobse is dan al bekend vanuit het verzets
werk.
De Duitse bezetting is zich zeer wel bewust
van de situatie. De geallieerden staan aan
de opgeblazen Sloedam en maken zich ge
reed voor de aanval op Walcheren, evenals
in West-Zeeuws Vlaanderen.
De aanval kan ieder moment komen. Er is
een order van Hitier, dat in Vlissingen niets
bruikbaars in handen van de vijand mag
vallen.
De Kriegsmarine is verantwoordelijk voor
de vernietiging van havens, kades en sluizen.
De Wehrmacht (commando in Middelburg)
is verantwoordelijk voor het opblazen van
de hellingen en kademuren van De Schelde
en dus ook van Bouwnummer 214.
Kort voor 29 oktober laat marinecomman
dant kapitein Aschmann 50 springladingen
van elk 1000 kg, op scherp gezet, verspreid
op het Scheldeterrein neerleggen, omdat
hij de voorbereidingen van het leger onvol
doende vindt. Wegens gebrek aan tijd wor
den zij niet ingegraven. Het werfpersoneel
laat weten onder die omstandigheden niet
op de werf - waar nog reparaties voor de
Duitsers moeten worden uitgevoerd - te
willen werken.
Op 29 oktober ongeveer 14.00 uur geeft
Aschmann via zijn adjudant Wiester op
dracht aan de Ortskommandant van
Vlissingen, kapitein-luitenant H. Heinze, de
huizen in een straal van 100 meter rond de
werf te laten ontruimen, omdat in de
komende nacht, 29 op 30 oktober, havens,
kades en sluizen zullen worden opgeblazen,
evenals de werf en Bouwnummer 214. De
beide laatste door al eerder op de werf aan
gebrachte,- ingegraven - springladingen en
met behulp van de niet ingegraven 50 extra
springladingen van Aschmann.
Heinze krijgt de ingeving, dat er nóg een
bevel van Hitler is: 'Het vechten tot de laat
ste man'. Dit bevel is tegenstrijdig aan het
hierboven genoemde, vooral wegens het
drinkwaterprobleem op het geïnundeerde
Walcheren. Hij legt dit probleem voor aan
generaal Daser, commandant van de
Wehrmacht in Middelburg. Daser is het met
Heinze eens en legt het probleem op zijn
beurt aan Berlijn voor, onder opschorting
van het opblazen van de werf en Bouw
nummer 214 voor tenminste 24 uur. Hij
heeft ook begrip voor het personeel, maar
neemt, in overleg met Aschmann, drie dagen
wachttijd in acht, vermoedelijk in verband
met een mogelijke reactie uit Berlijn, voor
dat hij bereid is de ontstekingen uit de la
dingen te laten halen en ze in de machine
hal te laten opslaan. Op zijn vroegst dus
1 november. Hij deelt dit mee aan de direc
tie van de werf.
In de nacht van 29 op 30 oktober blaast
Aschmann de havenkaden op. Hierbij blij
ven werf en Bouwnummer 214 inderdaad
gespaard. De PZEM-centrale valt stil, be
schadigd door rondvliegend puin. Volgens
de Duitsers zou de PZEM-centrale alleen
met behulp van de Scheldecentrale weer
op te starten zijn. Het behoud van beide
centrales wordt op 30 oktober om ongeveer
20.00 uur door Heinze persoonlijk ten huize
van de bedrijfsleider van de PZEM, de heer
Linse, afhankelijk gesteld van het opstarten
van de PZEM- centrale vóór 31 oktober
11.00 uur.
Linse weet zijn centrale op tijd aan de gang
te krijgen zonder dat de Duitsers in de ga
ten hebben, dat hij dit zonder hulp van de
Scheldecentrale klaar speelt.
Nabeschouwing
De eerder genoemde Kruisdijk ondersteunt
de auteur Korteweg, dat B. den Engelse,
bestuurder van de werftrein 'Willy' en ter
reinchef van de werf, de springladingen
heeft afgevoerd richting Keersluisbrug. Dit
op last van de Duitsers zelf om het personeel
niet te belasten. Kruisdijk zag dit treintje
kort voor 20.00 uur op 29 oktober voorbij
rijden, toen de familie Kruisdijk plotseling
vóór 20.00 uur het Hoofdgebouw moest
verlaten en onderdak kreeg in de boven-
18
Den Spiegel