Vanaf het begin van de berging van de wrakken, eind jaren negentig, is er een doorlopende tentoonstelling geweest van gevonden en geborgen spullen van de wrakken en obstakels, eerst in het Stedelijk museum in het pand aan het Bellamypark, later via het museum op de Nieuwendijk. Een deel van de scheepshuidplaten van het ss Whimbrel heeft een definitieve plaats gekregen: de scheepshuid in het museum. Het opruimen van de wrakken en obstakels die geheel of deels onder zand zitten, ver eist een speciale techniek, ontwikkeld door de berger (aannemer). Eerst worden krachtige waterstralen tegen het zand en wrak gespoten, het zoge naamde jetten. Daardoor wordt het wrak zichtbaar. Een onderzoeksvaartuig neemt iedere dag onderwateropnamen om de berging van het wrak te beoordelen. Stukje bij beetje wordt het wrak dan zichtbaar. Daarna komt een baggerschip, een zoge naamde kapper, die rond het wrak een groot gat maakt, waardoor het wrak op een heuveltje komt te liggen. Met de magnetometer, sonar en diepteon- derzoek kan precies gemeten worden hoe diep het wrak ligt en hoe diep de gebag gerde put er om heen is. Het hefwerktuig, de bok, kan zo'n 1500 ton lichten. De bok wordt boven het wrak in een vier ankersysteem afgemeerd en kan met een enorme grijper het wrak in stukken trekken. De wrakdelen werden afgevoerd op een ponton naar het Sloe, en daar ver werkt tot schroot. Afkomende modder, hout, olie en ladingsresten werden milieu vriendelijk verwerkt. Bij het vinden van oorlogstuig, zoals geweren en kogels werd de hulp van deskundigen ingeroepen, die de gevaarlijke lading veilig stelden. De mijnopruimings- dienst voerde de gevaarlijke spullen af. De opruimduur per wrak was verschillend, voor grote wrakken ongeveer twintig da gen, voor de kleine ongeveer één week. Zodra de aannemer, de berger, te kennen gaf dat hij met het opruimen van een wrak of obstakel klaar was, werd van rijkswege een magnetometeronderzoek ingesteld om te beoordelen of de berger aan zijn con tractvoorwaarden had voldaan. Zo ja, dan was hij klaar en kon hij naar het volgende wrak, zo niet dan moest hij terugkomen om de wrakrestanten op te ruimen. Omdat een magnetometer alle staaldelen detecteert, was afgesproken dat niet naar de laatste spijker gezocht zou worden. Dus met recht: geen spijkers zoeken op laag water. Begin 2004 was het totale wrak- opruimcontract voltooid, Vlaanderen had De Schelde en Nederland zijn veiligheid. Naar Antwerpen kunnen schepen met een grote diepgang. Ook Vlissingen en Terneuzen hebben voordeel van een diepere Schelde. Het op diepte houden van de drempels voor de vaart naar Antwerpen wordt door Vlaanderen betaald. Scheepsongevallen op de Westerschelde; nummer 142 correspondeert met de Whimbrel. (Clit: P.A. van der Vlies, 20 jaar calamiteiten in de Zeeuwse wateren) 20 Den Spiegel

Tijdschriftenbank Zeeland

Den Spiegel | 2005 | | pagina 22