Ik groeide op in de jaren vijftig en zestig, in
Vlissingse woonhuizen met kolenkachels.
Pas eind jaren zestig bewoonden wij met
acht gezinsleden een huis met cv, douche
en warm stromend water. Streek je om
streeks 1960 in de winter 's morgens vroeg
je blote armpje over de rug van je deken,
dan voelde je het vocht als een dauwlaag
op de wol liggen en het droop ook nog eens
langs de muren. Mijn slaapkamertje was
een uitbouw op het noorden aan de Paul
Krugerstraat 25 (nu 23). Mijn opa bracht
lambrisering aan; hardboardplaten op een
rachelwerkje. Die werden lichtgelig opge
schilderd. Op het bovenkantje kon je ver
volgens prachtig je verzameling plastic
autootjes van de Persil opstellen. Met het
secuur van onderaf induwen en daarna af
knijpen van een speld, voorzagen mijn
broer en ik de autootjes van een radio. De
kou werd niet minder met die lambrisering,
maar, toegegeven, je zag minder vocht...
Slechts in woonkamer en keuken waren
kachels opgesteld. Om de tot keukenka
chel gedegradeerde kamerkachel uit mijn
geboortehuis te doen ontvlammen, werden
krantenproppen gemaakt die met gekapt
aanmaakhout het vuur moesten doen op
laaien. Voor het kappen hanteerden wij de
botte bijl uit het schuurtje achter het huis.
Bij de kolenkotten. Eén kolenkot met eier
kolen voor de keuken en één met antraciet
voor de woonkamer. Dagelijks werden er
kolenkitten gevuld. Echt een karweitje voor
de schaarse daluren. Eenmaal per jaar
werd de loper uit de lange gang opgerold
en kwamen roetzwarte be-capuchon-de
mannen per open vrachtauto aangevoerde
juten zakken vanaf de schouders leeg
kwakken in het kolenhok. Zo werd een
wintervoorraad aangelegd, waarvoor weke
lijks al een kolenzegel a 1 gulden aan de
deur was gekocht. Mijn moeder weet nog:
24 zakken, dat was 12 mud. Dan moest de
gang een schoonmaakbeurt, want de ko-
lenlevering met aan weerskanten de deur
open, gaf niet alleen tocht, maar geheid
gruis door het hele huis! In bovenwoningen
werd ook de traploper opgerold, vervolgens
geklopt en traproeden gepoetst. In weer an
dere huizen werd het zwarte goud op zolder
opgeslagen, temidden van slaapvertrek
ken, zo hoorde ik.
Daalhuizen, Wibaut en Stroo, dat waren
echte Vlissingse kolenboeren. Je had melk
boeren, groenteboeren, voddenboeren en
kolenboeren... Met één levering hoopten
mijn ouders toe te kunnen, maar dikwijls
moesten in het voorjaar een paar bruinpa-
pieren zakken worden bijgekocht.
Op het Betje Wolffplein verloor een kolenauto eens een deel van zijn lading. Links 'de klok', rechts
Vroom Dreesmann. (Fotocollectie Gemeentearchief Vlissingen, foto PZC)
Januari 2006