had koorts en moest hoesten en werd daar
om driemaal 'gelaten' en viermaal ge
klisteerd. Betje Wolf noemde hem ooit: 'de
commandeur van de klisteerspuit'.
Ze heeft hem gekend en hij kende haar ook,
al is hij over haar in zijn dagboek niet uit
voerig. Hij kende ook Jacques Bellamy, die
een paar huizen verder woonde (hij had zijn
zaak aan wat nu Bellamypark heet). Hij
maakt melding van de dood van Bellamy in
Utrecht. Maar al eerder komt zijn naam voor.
De vrouw van Busken kreeg een knobbel
tje aan haar rechterborst, eerst, zo schrijft
hij, was het ter grootte van een erwt, aan
vankelijk zonder pijn. Maar het gezwel werd
groter en ook onder haar oksel begon iets
op te zwellen. Dat was in 1781. In 1783 is
het alleen maar erger en onze apotheker
gaat op een dag met haar per koets naar
dokter De Wind in Middelburg, die hem een
nieuw middel met kompressen aanraadt
en, als dat niet mocht helpen, een uitsnij
ding adviseert. De kompressen helpen niet.
Dokter De Wind beveelt dan weer een an
der middel aan, maar niets helpt en ze
sterft tenslotte aan die kanker. Jacques
Bellamy is een van de mannen die de baar
dragen.
Op 6 januari 1793 schrijft hij over zijn eigen
ziekte. Op zondag, zijnde Avondmaal, voor
nemens zijnde ter kerke te gaan, door het
ruwe weer weerhoudend wordende, werd
des morgens ten half achte schielijk over
vallen door eene zinking op de borst, die
mij oogenbliklijk de ademhaling schier be
lette, waardoor ik in onmagt viel, met stuip
trekkingen vergezeld en buiten kennis
raakte, dog door hulp van vrienden, van
boven naar beneden gebragt, werd ik weer
present, en werd daarop 3 maal gela
ten, vervolgens (werden) lavementen gezet
en medicijnen toegediend, hierna de 10e en
11e kreeg ik wederom dezelfde toeval,
waarbij men dagt dat ik stierf, egter weer
telkens bekwam, door 's Heeren bijzonde
ren zegen, ben ik zedert langzaam gebetert,
schoon bijster zwak gebleven, 16 nagten is
er door vier vrouwen bij mij gewaakt, die
voor elke nagt 1/13 betaalt hebben, (gekre
gen. red.).
GEDENK-ZUIL
TER
viering van het eerste JUBILE
op het tweede eeuwgetyde
ty EG ENS HET VrTDRYFEN DER SPjtAN-
SCHE BEZETTING UTT
VLISSINGEN
in den jaare i f 7 j.
Aurea Libert as toto non ■venditur astro.
Ennius.
\^~lissingeni Uw roem ftaat vast;
En de Kroon blyft ugevlochten,
Gy hebt u van overlast
Door u zeivenvrygevochten!
Niet door buitenlandfch geweld,
Noch door dwang van Water-geuzen
Yder Borger was een held,
Om het fpaanlch geweld te kneuzen,
En te dryven buiten ftad,
Daar de vryheid binnentrad.
A 2 juift
De vader van Coosje Busken deed zich ook voor als
gelegenheidsdichter van de stad Vlissingen
(Bibliotheekcollectie Gemeentearchief Vlissingen)
Ik heb geen idee of dat veel is, maar voor
thuiszorg moest wel betaald worden.
Busken was een serieus en rechtschapen
en godsdienstig burger. Hij werd ouderling
en was maatschappelijk bewogen. Hij
schreef af en toe ook wel eens een vers.
Meestal waren dit gelegenheidsgedichten.
Zo schreef hij in 1766, bij de inhuldiging
van Willem V een lang gedicht. Hiervoor
kreeg hij van het stadbestuur een paar, met
het stadswapen versierde soeplepels: vol
gens F. Nagtglas, in zijn Levensberichten
van Zeeuwen: een wel wat zonderling ge
schenk vooral met het oog op de iet wat
langdradige verzen van den eerzamen apo
theker. Het dagboek is een tijd in bewaring
gebleven bij zijn familie, maar ligt nu in het
Letterkundig Museum in Den Haag. Het be
vat interessante details en gegevens over
het leven in Vlissingen in de achttiende
eeuw. Het is echter bij mijn weten nooit uit
gegeven.
(wordt vervolgd)
12
Den Spiegel