Op tweeëntwintigjarige leeftijd begint dan
de dichterscarrière van Bellamy. En dan
gaat het razendsnel. Nog geen jaar later
wordt hij bevorderd tot dichter tweede rang.
Zijn eerste gedichtenbundel Gezangen mij
nerjeugd verschijnt het jaar daarop.
Als Bellamy 25 jaar oud is, gaat hij theolo
gie in CItrecht studeren. In hetzelfde jaar
verschijnt zijn tweede bundel Vaderland-
sche Gezangen uan Zelandus (1782), die
grote indruk maakt. Hij is nu op slag in heel
Nederland bekend als een van de beste
dichters van zijn tijd.
Opmerkelijk is dat onze kersverse Vlis-
singse dichter het meteen opneemt tegen
de gevestigde literaire traditie van zijn tijd.
Zo keert hij het dichtgenootschap 'Kunst
liefde spaart geen Vlijt' de rug toe als het
enkele van zijn rijmloze verzen weigert op
te nemen. Hij sticht dan meteen zelf tijd
schriften waarin hij eigen werk en ideeën
kan publiceren. Maar Bellamy gaat nog
verder. Hij levert kritiek op het werk van de
in zijn tijd zeer gewaardeerde dichters. In de
eerste plaats moet de poëzie van de advo
caat bij het Provinciaal Hof te CItrecht Mr.
Hieronymus van Alphen het ontgelden. Van
Alphen had overal verkondigd dat poëzie in
de eerste plaats oorspronkelijk moest zijn.
Bellamy schrijft dat de gedichten van Van
Alphen allesbehalve nieuw zijn te noemen.
Hij noemt hem een navolger. Hij gaat zelfs
zo ver dat hij meent te kunnen aantonen
dat Van Alphen een gedicht van hem
(Bellamy) uit zijn eerste gedichtenbundel
heeft gebruikt als voorbeeld voor een van
zijn verzen. Je moet maar lef hebben. Ook
de dichter Mr. Rhijnvis Feith krijgt ervan
langs. Bellamy noemt zijn gedichten
'Sentimenteele Oden', die als 'sentimenteel
la-la walgverwekkend' zijn. Dat is niet mis.
Uiteraard nam hij met deze ongezouten kri
tiek beide grote dichters tegen zich in, maar
vele tijdgenoten gaven Bellamy gelijk, al
leen zij waren zo verstandig om hun mond
te houden.
Zo maakte Bellamy korte metten met de
dichtkunst van de dichtgenootschappen,
waarover hij een verpletterend oordeel uit
sprak. Hij laat van de Nederlandse dicht
kunst niet veel heel. Nu is overmoed vaak
een kenmerk van aankomende kunste
naars. Maar in het geval van Bellamy heb
ben we toch te maken met een buitenge
woon scherpe pen, die we ook kennen van
zijn stadgenoot Betje Wolff. Het is de typi
sche kritische toon die we in later eeuwen
nog sterk terug zullen vinden bij talrijke
Vlissingse schrijvers als bijvoorbeeld Jean-
Louis Pisuisse, Van Schagen, Van Oorschot,
Hans Verhagen, enzovoorts. De Vlissingers
houden geen blad voor de mond. Zo kon
digde Bellamy in de inleiding op zijn nieu
we tijdschrift De Poëtische Spectator aan
hoe hij poëzie zou recenseren: 'Wij zullen
ons zeker niet kunnen onthouden, om aan
sommigen, onaangename waarheden te
zeggen: maar dit moeten wij doen!
Mogelijk zal men ons aanvallen. Maar, mijn
lieve leezers, hebt ge ooit in een 'zomer-
schen avond, door een schoone lommerri-
ge dreeve gewandelt - en wierdt gij toen
niet omsingeld van een geheel heirleger
van muggen? - gij staptedt immers maar
rustig door? - zoo zullen wij ook doen -
Wanneer een mug te lang op onze wangen
blijft zitten, krijgt hij een slag - dat spreekt
van zelf!'
Bellamy moest dus vanaf de kale grond be
ginnen en maakte in enkele jaren als dich
ter grote naam. Er was sprake van een
bliksemcarrière. Die kwam niet tot stand
door een diplomatieke opstelling van de
dichter. Integendeel. Hij nam als echte
Vlissinger geen blad voor de mond. Dit wil
de overigens niet zeggen dat Bellamy van
meet af aan zijn eigen weg gevonden had.
Met name de bundel Vaderlandsche Ge
zangen uan Zelandus, waarmee Bellamy
zoveel succes oogstte, was geheel in over
eenstemming met de heersende smaak ge
schreven. Ook Bellamy wilde daarin de
Nederlandse burger in de eerste plaats be
schaven door allerlei godsdienstige en ze
denkundige lessen. Godsdienst en vader
land waren daarbij de belangrijke thema's.
Helden uit het verleden werden ten voor
beeld gesteld. In de eerste plaats natuurlijk
De Ruyter, maar ook de Vlissingse kaper
kapitein Nicolaas Jarry bijvoorbeeld. Dat
leverde in de meeste gevallen geen beste
14
Den Spiegel