Waait het hard kapitein?
Herinneringen aan het weerstation in West-Souburg, 1947-1963
Peter van Druenen
In de zomervakantie van 1961 verhuisde ons
gezin van de Bonedijkestraat in Vlissingen naar
de Van Doornlaan in West-Souburg. Ik was
een jongetje van negen jaar. Mijn broertje was
vier, mijn vader werkte bij het veer Vlissingen-
Breskens en mijn moeder was huisvrouw. En zo
hoorde dat in die jaren. Ons wooncomfort ging
er fiink op vooruit. Van een flat naar een hoek
huis. Twee verdiepingen, een zolder, een voor-,
zij- en achtertuin en een kippenhok. Zonder kip
pen weliswaar, maar dat kon worden veranderd.
Direct na de verhuizing maakte ik mijn entree
in de vierde klas van de Marnixschool, aan het
eind van de straat. We zaten met twee klassen,
de derde en de vierde, in één lokaal. Mijnheer
Dourleijn was de onderwijzer. Zoals dat ging
in die jaren, en waarschijnlijk nog wel, werden
nieuwkomers een tijdje flink uitgeprobeerd: een
beetje schelden, wat duwen, in het voorbijgaan
per ongeluk botsen en meer van dat soort ellen
de. Ook mij trof dat lot en ik wenste al na één
ochtend dat we teruggingen naar het vertrouwde
Vlissingen, naar de moeder aller straten, de
Bonedijkestraat.
Voor mijn Souburgse kwelgeesten was ik
een stadsjongetje en dat soort kreeg er al
tijd extra van langs. Er was één klasgenoot
die niet echt mee deed met de pesterijen.
Een beetje wel natuurlijk, je hebt per slot
een reputatie hoog te houden, maar ik
merkte al snel dat hij mij wel aardig vond.
Na een paar dagen nam deze ridder zelfs
het voortouw en wist de andere jongens zo
ver te krijgen dat ze stopten. Ik was geac
cepteerd en mocht mij vanaf dat moment
een echte West-Souburger voelen. Met
Arjen, want zo heette de jongen die mij had
geholpen, sloot ik vriendschap en die duurt
tot op de dag van vandaag voort.
Arjen was om nog een andere reden een
bijzonder vriendje. Zijn vader was weer
kundige en werkte bij het splinternieuwe
KNMI-station op het Eiland in Vlissingen.
Het gezin woonde in een tweekapper aan
de Nieuwe Vlissingseweg, op het terrein
van het voormalige vliegveld. In de peri
ode 1947-1963 had het KNMI er een ob
servatiepost, gevestigd in een zogenaam
de nissenhut'. Binnen bereik was ook het
'Ambonezenkamp', twee gebouwtjes van
de Rijksluchtvaartdienst, een imposante
kuil waarin vroeger de regenmeters had
den gestaan, een paar bunkers en het
Kanaal door Walcheren, afgeschermd door
een imposante dijk. Voor een jochie uit de
Bonedijkestraat, hemelsbreed nog geen
twee kilometer verderop, was dit het para
dijs. Ik speelde er iedere dag en raakte al
snel vertrouwd met het terrein, de gebou
wen, de mensen en alles wat er gebeurde.
Af en toe mochten we onder begeleiding
van de moeder van Arjen in de nissenhut
komen. Binnen rook het wat muf. Een men
geling van gras, nat hout, metaal en chemi
caliën. De hut stond er toen al ruim vijftien
jaar en de tand van de tijd had duidelijk
zijn werk gedaan. Aan de zijkanten stonden
tafels met geheimzinnige instrumenten. In
een aantal zaten cilinders, omwikkeld met
ruitjespapier. De cilinders draaiden lang
zaam rond hun as, terwijl fijne pennetjes
1 Een nissenhut is een noodonderkomen, bestaande
uit een gebogen dak van golfplaat. De voor- en
achtergevel zijn meestal opgemetseld. Deze onder
komens werden na de Tweede Wereldoorlog door
het Amerikaanse leger gebouwd en gebruikt voor al
lerlei doeleinden. De nissenhut dankt zijn naam aan
Peter North Nissen, een Canadese luitenant-kolonel
in dienst van het Britse leger, die de hut in 1917
uitvond.
Januari 2010
15