er met rode inkt onregelmatige lijnen op
krasten. Ik had geen idee wat er precies ge
beurde, maar ik was ervan overtuigd dat ik
mij in het centrum van de wereld bevond.
Met ontzag keek ik naar Arjens moeder die
ze een voor een opende, het papier los
maakte en een nieuwe strook bevestigde.
Ook moest ze sommige instrumenten als
een klok opwinden. Af en toe was ook de
vader van Arjen in de hut. Hij deed dezelfde
handelingen als zijn vrouw, maar vertelde
ook wat hij deed. Ik snapte er niet veel van,
maar begreep wel dat het te maken had
met het weer, de temperatuur, de windrich
ting en de windkracht. De papieren stroken
die dagelijks uit de instrumenten werden
gehaald, kregen een zorgvuldige behande
ling. De ratio ontging me, maar het moest
vast belangrijk zijn.
Als we weer buiten stonden gingen
we meestal op avontuur. Vaak in het
Ambonezenkamp. Dat was toen nog volop
in functie. Arjen en ik waren bevriend met
een paar jongetjes die er woonden. Ook het
kamp was een mysterieuze plek om te ver
toeven. Er was maar één ingang en die was
niet aan de kant van het huis van Arjen.
Het hele kamp was omringd door, in onze
ogen, vrij nutteloos prikkeldraad. Aan het
zicht onttrokken door de bosjes, waren op
verschillende plaatsen namelijk gaten ge
maakt zodat we vrij in en uit konden lopen.
Dat gold natuurlijk ook voor onze vriendjes
aan de andere kant van het prikkeldraad.
De bewoners van het kamp hadden kleine
barakken tot hun beschikking, met be-
De nissenhut op het terrein
van het voormalige vliegveld
in West-Souburg. Op de
achtergrond het woonhuis van
de weerkundige en zijn familie.
Daarachter de noodwoningen
waarin later het Ambonezen
kamp zou worden gevestigd.
Ca. 1950
nauwde woonkamertjes en slaapruimten
waarin zo'n beetje de hele familie sliep.
Alle barakken hadden een minuscuul keu
kentje (2 m2). In de beginjaren kon ook in
de grote centrale keuken worden gekookt,
maar daar was in onze tijd niet veel meer
van over. Douchen en wassen gebeurde in
een aparte barak met wastafels en douche-
bakken. Ik herinner me dat er in een van
de bakken regelmatig een kluwen palingen
kronkelde: de buit van één van de bewo
ners die erg goed was in het vangen van
deze dieren. De vrijgezellen woonden apart,
in nog kleinere ruimten. We kwamen daar
graag, want als je geluk had stonden de
ramen open en kon je naar binnen kijken.
Aan de muren hingen plaatjes uit De Lach,
een tijdschrift waarin schaars geklede da
mes waren afgebeeld en dat we ook kenden
van het leestafeltje bij kapper Van As.
In sommige kamers hingen ook grotere pla
ten, maar waar die vandaan kwamen wisten
we niet. Indruk maakten ook de hurklatri-
nes die in alle woonruimtes stonden. Soms
kwam er een bestelauto het terrein oprijden
die 'Auto Boemboe' werd genoemd. Het
was een rijdende winkel waar de bewoners
levensmiddelen uit Ambon konden kopen.
En dat rook je. Het waren geuren die ik
vaag herkende van de nasi goreng die mijn
moeder af en toe bereidde. Op Hollandse
wijze, want de geuren in het kamp waren
veel intenser, meestal onbekend en soms
onaangenaam voor een wit jongetje dat
nog weinig van de wereld had gezien.
Buiten het kamp stonden een paar bunkers.
Eigenlijk mocht je er niet naar binnen, maar
16
Den Spiegel