De verificateur van 's Rijks Zee-instru menten te Leiden maakte bezwaar tegen overbrenging van de tijdseininrichting om dat de beheerder, een stuurman van de marine, dan te ver (25 minuten) van zijn nieuwe werkplek kwam te wonen. Voor een goed beheer der instrumenten en ove rige werkzaamheden was dat bezwaarlijk. Er was dus een woning voor de stuurman nodig, als dat niet mogelijk was, wilde de marine de tijdseininrichting op de huidige plaats behouden. In dat geval zouden al leen de meteo-instrumenten worden over gebracht. Wat nu te doen? Nadat Binnenlandse Zaken had voorgesteld de sluismeester tegen ver goeding de waarnemingen te laten doen, werd de kwestie in januari opgelost toen een woning voor de waarnemer beschik baar kwam. Die kon nog niet betrokken worden omdat verwarming, verlichting en meubilair ontbraken. Ook de toren boven de sluismeesterswo- ning vertoonde allerlei gebreken, het pla fond van de instrumentenkamer lekte, de tafel voor windvaan en winddrukmeter was nat, pas geschilderde instrumenten waren al aan het roesten. Al met al duurde het nog tot september 1875 voor de instrumenten in de toren kon den worden geplaatst, in december kon de woning van de waarnemer worden betrok ken. Het doen van waarnemingen en geven van tijdseinen bleef de marine doen, de gebouwen vielen onder het ministerie van Waterstaat, Nijverheid en Handel. Hierna was het enige jaren rustig, maar in 1883 was er weer verandering. Er werd een afzonderlijk lokaal voor de meteo-instru- menten gebouwd dat eind 1884 werd op geleverd. Overgang naar Waterstaat In 1891 kwam er een reorganisatie. De marine wilde niet langer personeel voor de tijdseininrichting leveren en overgang naar Waterstaat leek de beste oplossing. Weer lag de verificateur van 's Lands Zee-Jnstrumenten dwars. Hij vreesde ver snippering bij de doorgifte van de tijdsei nen, aan de ene kant vanuit Leiden aan de andere kant door Utrecht. Hij pleitte voor een eenhoofdige leiding (lees Leiden), die storingen kon opsporen en verhelpen. Alleen op die manier kon een nauwkeu rige tijdsopgave worden verkregen. Het mocht niet baten, op 1 oktober 1892 nam Waterstaat de tijdseininrichting over. Van de overgave werd een proces verbaal opgemaakt, waarin instrumenten en meu bilair voor 900 gulden aan de marine wer den overgedragen. Tot de waardevolste voorwerpen behoorden een astronomische pendule, tijdmeter en sextant, aan meu bilair gingen onder andere tafels, stoelen, doofpotten, blakers en spuwbalies over naar het KNMI. De werkzaamheden werden ook beschre ven. Bij tijdseininrichting was dat het dage lijks om 12 uur laten vallen van de tijdklep- pen, de tijdmeter opwinden, de temperatuur bij dat instrument opnemen en het journaal bijhouden. Voor de meteo moesten om 08.00, 12.25, 14.00 en 19.00 uur waarne mingen volgens het journaal worden ge daan. Verder moest dagelijks de minimum en maximum thermometer worden afgele zen, de cylinders van de baro- en thermo meter worden verwisseld en drie keer per dag telegrafische weerberichten worden verzonden. Behalve het waarnemingswerk moesten periodieke opgaven aan de verifi cateur en het KNMI worden gezonden. Personeelsproblemen Opperstuurman A.H. Clerxc van de marine, die de inrichting al dertien jaar beheerde, wilde zijn werk na de overdracht graag voortzetten maar werd in juli 1892 overge plaatst. Er moest dus een nieuwe beheerder komen. Dat ging moeizaam. Uitvragen bij de havenmeester, de Mij Zeeland en bur gemeester Tutein Nolthenius leverde niets op. In het algemeen vond men het salaris te laag. Als tijdelijke oplossing werd le stuur man van de marine M.A. Smits Verburg in Vlissingen gedetacheerd. Na veel moeite slaagde men er in een nieuwe observator aan te trekken, de gepensioneerde opper stuurman K. Anker. Helaas, de man werd Januari 2010 7

Tijdschriftenbank Zeeland

Den Spiegel | 2010 | | pagina 9