leven: Janneke Herbeis, die met Gerard van Hatten huwde. Deze laatste staat in 1629 te boek als eigenaar van het kerkgraf van Hans van Herbel. De zerk is nog in de St. Jacobskerk te zien, zij het zwaar bescha digd. Een geschiedenis als deze is fragmenta risch en bevat hoofdzakelijk genealogische gegevens. Naast Nelleken Baggaert zien we in het 'Register van eigenaren' de volgende eigenaren opgesomd: Janneken Houweels, de weduwe van Matthijs Baggaert Abraham Teerlinck Jooris Verlinck Gillis van Arel Jacob de Badt Henry du Pree Nicolaas Vijfhoek Jacobus Fack Abraham Ettrij Ellenaar Simmers David Levi Een rijtje namen van mensen die sa men bijna tweehonderd jaar overbruggen. Sommige hebben hun sporen nagelaten in de geschiedenis, andere niet. Met David Levi (Louijssen) zitten we al in de negentiende eeuw. In 1805-1807 woon de Jacob Moller en zijn vrouw Anthonie de Snijder in het pand; hij was lid van de Lutherse gemeente en staat te boek als een 'zeevarend gezel'. Naast hem (nu Bellamypark 22), woonde de horlogemaker Andries Aarniksen. Dit pand had ook een zijuitgang in de Nieuwstraat, achter het pand van Jacob Moller. Dit ge deelte werd circa 1850 bij Bellamypark 20 getrokken. Inwonend was de dienstmeid Geertrui Tavenier. Op de andere hoek (nu Bellamypark 18) woonde de suikerbak ker Charel Chivat. Bij hen in woonde de dienstmeid Maria du Bon. Daarnaast huisde Abraham van der Swalme, stadsbestuurder en notaris. Een paar jaar later liep het pand bij het Engelse bombardement van 15 au gustus 1809 zware schade op en herbouw was daardoor noodzakelijk. 21 Juni 1825 kocht Wilhelmina Branden burg het pand. Verkoper was de Middelburgse koopman David Levi Louijsson. De prijs be droeg 1.800.-. De op 6 september 1784 in Zierikzee geboren Wilhelmina staat te boek als zilververkoopster en kashoudster en was een zelfstandige alleenstaande vrouw. De Bellamykade met het pand van horlogemaker J.H. Weijens, ca. 1890; tweede van links. (Fotocollecte Gemeentearchief Vlissingen; Foto Dert). Juli 2010 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Den Spiegel | 2010 | | pagina 11