voor zijn eigen land, Berwald had echter
gegevens van zijn eigen marine verraden.
Hij eiste tegen Berwald een jaar en zes
maanden en tegen Luijens negen maanden
gevangenisstraf.
De verdediger van Berwald achtte opzet bij
het in handen spelen aan een buitenlandse
mogendheid niet bewezen. Ook met de ge
heimhouding had hij moeite. Berwald werkte
op de Seine. Toen dat schip door de marine
werd gehuurd kreeg hij een blauw marine
pakje aan en bleef hetzelfde werk doen. De
bewuste kaart hing voor iedereen zichtbaar
in het stuurhuis. Hij bepleitte vrijspraak.
Mr. Adriaanse verdedigde Luijens. Hij
maakte bezwaar tegen de dagvaarding
die niet de juiste beschuldiging aangaf.
Uitlokking van een misdrijf was niet bewe
zen en de schuld van Berwald stond niet
vast. Hij vroeg vrijspraak voor zijn cliënt die
al zes maanden in voorarrest zat.
Na repliek en dupliek besloot de rechtbank
tot directe invrijheidstelling van beide ver
dachten. De uitspraak werd bepaald op
11 februari 1919, toen werden Berwald en
Luijens vrijgesproken. De officier van jus
titie ging in hoger beroep maar uiteinde
lijk werden beiden definitief vrijgesproken.
Hierbij kan een rol gespeeld hebben dat de
oorlog inmiddels was afgelopen.
Kokelaar voor de krijgsraad
Matroos Kokelaar verscheen op 23 decem
ber 1918 in Willemsoord voor de zeekrijgs
raad. Hij werd er onder andere van beschul
digd verzuimd te hebben de activiteiten van
Berwald en Luijens tijdig aan de autoritei
ten te melden. Zijn verdediger bracht naar
voren dat beklaagde niet besefte waar het
om ging. Het hielp niet, Kokelaar werd ver
oordeeld tot zes maanden gevangenisstraf
en mocht drie jaar niet bij de gewapende
macht dienen. Hij ging in hoger beroep bij
het Hoog Militair Gerechtshof dat hem in
juni 1919 vrijsprak.
De Schorpioenzaak
Basten en Van den Kieboom, waren over
gebracht naar Willemsoord. Een taakstraf
in de vorm van papierprikken of plant-
soenonderhoud zat er in die tijd nog niet in,
het werd krijgsraad. Die ging niet over één
nacht ijs en verhoorde beide verdachten op
nieuw op 31 oktober en 9 en 22 november.
In fraaie juridische bewoordingen werd hen
daarop ten laste gelegd:... 'het beramen
van het plan en het besluiten tot wegnemen
van geheime verdedigingskaarten zich be
vindende aan boord van Hr.Ms. Schorpioen
en deze te verkopen aan een der buiten
landse oorlogvoerende mogendheden...'
De krijgsraad hield zitting op 23 decem
ber 1918 en bestond uit de (plaatsvervan
gend) president, vier leden en een secreta
ris. Als verdediger trad op Mr. Leesberg uit
Alkmaar.
Verschillende getuigen werden gehoord
zoals de majoors-torpedist Brasser en De
Vries, de luitenants-ter-zee Heeris en Bijl
de Vroe en hulpkelner Haaze. De hele gang
van zaken werd nog eens doorgenomen.
Beiden werden schuldig bevonden aan het
ten laste gelegde.
Over wat de verdediger eventueel ter spra
ke heeft gebracht, geven de stukken van
de krijgsraad geen uitsluitsel. Er is dus ook
niet bekend of verzachtende omstandighe
den bijvoorbeeld geldgebrek of persoonlijke
problematiek zijn aangevoerd.
Basten werd veroordeeld tot een gevan
genisstraf van twee jaar en zes maanden,
Van den Kieboom tot één van twee jaar,
beiden met aftrek van het voorarrest sedert
11 oktober. Bovendien werden zij uit de mi
litaire dienst ontslagen en mochten zij ge
durende een periode van vijfjaar niet meer
bij de gewapende macht dienen. Beiden
tekenden beroep aan bij het Hoog Militair
Gerechtshof.
Het Hoog Militair Gerechtshof
In april 1919 behandelde het Hoog Militair
Gerechtshof de zaak. Weer moesten de be
klaagden hun verhaal doen. Zij bevestigden
in hoofdzaak hun eerder afgelegde verkla
ringen, behalve Van den Kieboom, die nu
ontkende op de uitkijk te hebben gestaan.
Als getuige werd de indertijd dienstdoende
10
Den Spiegel