Over de vraag waarom er op het eind van
de dertiende eeuw een nieuw dorp werd ge
bouwd nabij het oude, kunnen we gericht
speculeren. In het licht van de hierboven
geschetste historische ontwikkelingen zien
we dat het eiland Walcheren, en dan vooral
de zuidkant vanwege de directe verbinding
met de zee, steeds interessanter werd voor
de machthebbers, zowel in militair-strate
gisch als in economisch opzicht. Het stich
ten van een stad in wording, deze voorzien
van een goede infrastructuur en niet in de
laatste plaats, het ervoor zorgen dat de stad
voldoende inwoners kreeg die vrij en veilig
handel konden drijven en producten ma
ken, was de beste manier om dat streven
te realiseren. Waarschijnlijk werd de plek
waar het nieuwe Vlissingen werd gebouwd
beter geschikt geacht voor het graven van
een haven dan die van Oud-Vlissingen.
de plannen van Floris V voor het graven van een
haven in Vlissingen door. De graaf verleende
Vlissingen in 1315 het stadsrecht.
Misschien was er al een begin van een ha
ven en was het water er dieper waardoor er,
lang voordat er sprake was van graafplan-
nen, al mensen kwamen wonen die zich
richtten op scheepvaart, handel en visserij.
De latere plannen van Floris V en later van
Willem III sloten hierbij aan.
Hierbij moet worden aangetekend dat de
loop van de Schelde in de vroege mid
deleeuwen uitsluitend die van de huidige
Oosterschelde was. De Westerschelde is
pas ontstaan in de negende en tiende eeuw,
eerst vanuit de opdringende zee en later
vanuit de naar nieuwe uitwegen zoekende
rivier zelf.
De ontwikkeling van de visserij in de delta
ondersteunt de bovenstaande speculatie.
Voor de inwoners van Oud-Vlissingen en
haar mogelijke vroeg-middeleeuwse voorlo
per Vlissinghe, was de visserij waarschijnlijk
de belangrijkste bron voor het levensonder
houd. In de eeuwen daarvoor gebeurde dit
met behulp van kleine boten die zich niet
al te ver buitengaats konden begeven. De
bootjes hadden geen gegraven haven, maar
lagen op het strand. De vis moest snel aan
land worden gebracht en geconsumeerd.
Er bestond natuurlijk wel een vishandel,
maar die was lokaal gericht. Na de twaalfde
eeuw vond men verschillende technieken
uit om de vis te verduurzamen. Verhitten
door middel van koken of bakken bestond
al veel langer, maar leverde geen langdurig
houdbare vis op. Roken kwam al meer in de
richting en vooral inzouten bleek een goede
manier om de vis langer goed te houden.
Nu was Zeeland in die tijd een belangrijke
zoutproducent. Het zout werd gewonnen uit
de veengrond langs de kust, die werd ge
droogd en verbrand. Men vermengde de
as met zeewater en distilleerde vervolgens
uit het pekelwater zuiver zout. Deze tech
niek werd 'darinckdelven' genoemd en werd
door de eigenaren van de grond met lede
ogen aangezien en als het kon, zelfs verbo
den. Het was immers grondbederf dat ten
koste ging van de landbouw en de bevei
liging tegen overstromingen. Toch zouden
deze praktijken nog doorgaan tot het mid
den van de vijftiende eeuw. Het was dan
ook geen toeval dat het haringkaken zoals
Bit it Willem die derdeGraef Uns Seen, ende
teas die achtietsde Crave va» Hellant,
Graaf Willem 111 van Holland en Zeeland zette
Januari 2012