te kunnen bouwen. Het ging om bijna vijf
hectare in het gebied ten zuidoosten van de
stad waar tegenwoordig onder andere het
Arsenaal, het Arsenaaltheater, de jachtha
ven, de Nieuwendijk en de Nieuwstraat zijn
te vinden. Op de plaats waar nu de jachtha
ven ligt, werd de nieuwe haven aangelegd.
In het verlengde van deze werkzaamheden
legde men aan de oostkant scheepshel
lingen aan, werd de ingang naar zee ver
breed en ontstond er een nieuwe buurt tus
sen de Nieuwstraat en de Sint-Jacobskerk.
Tenslotte was er aandacht voor de wa
terhuishouding. De oude stad grensde in
het westen aan de Scheldemond, in het
noorden aan het Molenwater, een over
blijfsel van de natuurlijke haven van Oud-
Vlissingen en in het oosten en zuiden aan
een stelsel van watergangen. De watergan
gen werden voor een groot deel gedempt,
om plaats te maken voor straten en huizen.
Aan de oostkant werd het Molenwater door
middel van een kanaal verbonden met de
nieuwe haven zodat de stad waarvan het
grondgebied met een kwart was uitgebreid,
weer helemaal werd omringd door water.
Deze situatie had waarschijnlijk meer te
maken met het in de hand kunnen houden
van de waterhuishouding en het getij, dan
met de verdediging van de stad tegen vij
andelijke aanvallen.
Eindelijk een vesting
Een volgende stap was het vervangen van
de aan de kanalen grenzende aarden wallen
door muren van steen en het bouwen van
een aantal toegangspoorten. De graaf en
zijn opvolgers waren dat aanvankelijk zeker
van plan. Vlissingen was een zeer strate
gisch gelegen stad aan een van de fronten
waarop de Bourgondiërs hun geschillen
uitvochten met de Fransen en de Vlaamse
steden. De onrust zou na de stadsuitbrei
dingen alleen nog maar toenemen en het
wachten was op plannen en geld om de
stad ook daadwerkelijk te versterken.
Dat geld zou er echter de volgende vijftig
jaar niet komen om de simpele reden dat de
grafelijke schatkist een structureel tekort ver
toonde als gevolg van de zeer hoge militaire
uitgaven. De kansen van Vlissingen op ver
sterking werden in 1453 nog kleiner dan ze
al waren toen Philips besloot om Vlissingen,
Westkapelle en Domburg voor zeventien jaar
te verpanden aan Hendrik van Borselen, in
die tijd heer van Veere en rentmeester van
Zeeland. De graaf had geld nodig om de op
standige Vlaamse steden te onderdrukken.
Van Borselen betaalde 12.000 kronen. In
1477 zou zijn zoon en opvolger Wolfert van
Borselen voor nog eens 5.000 kronen de ge
bieden permanent in zijn bezit krijgen.
Reconstructie van de kaart van
Vlissingen in 1489. Vergelijk deze
kaart met die uit 1439 om de
verschillen te zien. Het voormalig
grondgebied van West-Souburg
is nu helemaal opgenomen in de
stad, inclusief de Nieuwe haven.
Bron: Dommisse, P.K., 'De
ambachtsheerlijkheid van Oud
Vlissingen en de wording van
Nieuw Vlissingen' in: Vroegere
en latere mededelingen voorna
melijk in betrekking tot Zeeland
(Middelburg, 1910)
(j. 77 rf /ZZ3.
10. J)tVy nafio'rf Ct, HStj.
11. Umoim 0,, Ulh.
n. rtysAmTuykuüfi./M.
i«Jchutlt'iih. II4J40.
van
8
Den Spiegel