aangevoerde haring. Naast deze 'haringtol'
werd ook bepaald dat de vis alleen maar
in Vlissingen mocht worden verkocht. Het
geld was bestemd voor het onderhoud aan
kaden, havens, bruggen en hoofden. Door
deze maatregel kon Vlissingen haar con
currentiepositie vergroten ten opzichte van
andere steden en dorpen in de omgeving en
uitgroeien tot een van de belangrijkste ha
ringhavens in de graafschappen Zeeland en
Vlaanderen. Vanuit Vlissingen werd de vis
verhandeld naar andere delen in Europa,
waaronder Engeland en de Scandinavische
gebieden. De vissersboten namen op de te
rugreis producten als tarwe, wijn, hop, olie,
kolen, pek en teer mee.
Dit alles was een doorn in het oog van de
Middelburgers die verschillende keren op
audiëntie waren geweest bij Philips om hem
ertoe over te halen Vlissingen de haring-
tol weer af te pakken. Tevergeefs, want de
graaf had weinig op met de Middelburgers,
een houding die door al zijn opvolgers in
de vijftiende eeuw werd gecontinueerd,
misschien wel omdat ze in de decennia
daarna bleven proberen om de groei van
Vlissingen tegen te houden. De welvaart
van Middelburg in deze periode, die on
danks alles vele malen groter was dan die
van Vlissingen, heeft dus vooral ondanks
en zeker niet dankzij de graaf plaatsgevon
den, hetgeen de stad siert. Dat kwam vooral
omdat de handel die in Middelburg plaats
vond meer divers was en duurzamer geor
ganiseerd. De stad groeide in de vijftiende
eeuw uit tot een centrum van lakenproduc-
tie en -handel, maar verwierf ook belang
rijke rechten voor onder andere wijn, wol
en zout. Daarnaast was Middelburg vooral
een stapelhaven waarbij de producten wer
den opgeslagen en pas van de hand gedaan
wanneer de prijzen hoog waren. De stad zou
later in die eeuw weer afstappen van deze
stapelfunctie omdat de internationale markt
erdoor werd verstoord en ze meer konden
verdienen aan het heffen van belastingen op
de ingevoerde producten, zoals Vlissingen
dat deed met haring. De Scheldestad op
haar beurt was vooral een thuishaven voor
de vissersschepen die goederen in op
dracht van anderen vervoerden, waarbij
Vlissingen vaak niet eens op de route lag.
De inkomsten bestonden dus vooral uit de
vervoersopbrengsten van de vissers en niet
uit de winst op producten. Dat gold natuur
lijk niet voor de haringhandel. Vlissingers
waren zelf de voornaamste leveranciers van
haring en hadden daarvoor het tolrecht ge
kregen. De bedrijfstak kende na 1444 een
lange periode van zeer grote bloei, zodanig
dat de plaatselijke overheid zich genood
zaakt zag om de markt enigszins te regule
ren. Zij deed dit door het instellen van een
jaarlijkse periode waarin er niet op haring
mocht worden gevist. Deze periode duurde
de hele maand oktober. Als compensatie
werden de handelaren en de vissers tussen
17 september en 25 november vrijgesteld
van het betalen van uitstaande rekeningen
aan schuldeisers.
Dat de haringhandel van groot belang was
voor de stad blijkt ook uit de richtlijnen die
golden voor kerkelijke processies. In die
optochten liepen vertegenwoordigers mee
van de verschillende ambachtsgilden. De
rangorde was waarschijnlijk een afspiege
ling van de statusverschillen tussen de gil
den. De wagenaars liepen voorop. Zij be
schikten over paarden en wagens, moesten
zorgen voor het onderhoud aan de wegen
en waren de spil in de Vlissingse handels
activiteiten. Achter de wagenaars liepen de
viskopers en de visdragers en daarachter
de op de stad zelf gerichte ambachten zoals
bakkers, slagers, timmerlieden, metselaars
en kleermakers. De stoet werd afgesloten
door de drie min of meer militaire gilden:
de kolveniers, de handboogschutters en de
kruisboogschutters. Van enige andere be
drijfstak die was gericht op handel of pro
ductie van exportartikelen zoals textiel, wijn
of bier was geen sprake. Behalve dan de
haringhandel. En dat zou kunnen wijzen op
een belangrijke weeffout in de toenmalige
Vlissingse economie waarvan ook in de
daarop volgende eeuwen sprake zou zijn:
eenzijdigheid en een structureel gebrek aan
op continuïteit gerichte economische in
zichten, zoals die in de buurstad Middelburg
wel aanwezig waren.
De Vlissingers trokken zich weinig aan van
deze weeffout; waarschijnlijk was men zich
6
Den Spiegel