ruimten konden gebruiken voor bijeenkom
sten, verkiezingen en het afleggen van de
ambtseed en zich daarmee voegden bij de
voorstanders van de komst van de orde.
En daarmee zijn we aangekomen bij de
burgerij. Ook die kreeg in positieve zin te
maken met de karmelieter monniken die
diensten verrichtten op het gebied van mis
sen, stervensbegeleiding, begrafenissen
en gedenkdiensten voor overleden fami
lieleden. In Vlissingen is dit zeker het ge
val geweest. Ook beheerden de Vlissingse
karmelieten tussen 1410 en 1497 het gast
huis en hadden zij in de zestiende eeuw een
schooltje.
De adel tenslotte profiteerde misschien nog
wel het meest van de aanwezigheid van een
bedelordeklooster in haar steden. De komst
van een klooster kostte helemaal niets: de
monniken zorgden zelf voor levensonder
houd en hun aanwezigheid leverde een stad
alleen maar voordelen op. Economisch
welvarende steden waren profijtelijk voor
de adel vanwege de hogere opbrengsten uit
allerlei belastingen en het feit dat de reizen
de hofhoudingen van de graven en de her
togen weer een nieuwe pied a terre kregen.
Dankzij de kloosters kwamen er ook nieu
we mogelijkheden voor het adellijke kroost
om in te treden. Niet allemaal natuurlijk,
maar het hebben van een of twee kinderen
die een religieuze toekomst kozen, had een
gunstige invloed op de status van een fa
milie en die kon weer worden vertaald in
een betere economische positie. Het zelfde
gold voor de gegoede burgerij in de steden.
Een groot deel van de monniken van de
bedelordekloosters in de tweede helft van
de middeleeuwen was dan ook van adel
lijke en burgerlijke komaf.
Vlissingen was als stad van belang voor de
adel, niet in de laatste plaats vanwege de
strategische ligging ten opzichte van po
tentiële vijanden als Vlaanderen, Frankrijk
en Engeland. Het kan geen toeval zijn dat
de Utrechtse bisschop die in 1408 toestem
ming had gegeven voor de stichting van
het karmelietenklooster, een bondgenoot
was van graaf Willem VI van Holland en
Zeeland.
Vlissingen was ook een kleine stad. In
het jaar 1408 woonden er ongeveer 500
mensen. Ter vergelijking: Middelburg had
in die tijd ruim 6.000 inwoners en ook
steden als Aardenburg, Axel, Biervliet,
Brouwershaven, Goes, Hulst, Reimerswaal,
Sluis, Tholen en Veere waren allemaal
stukken groter. De komst van het karmelie
tenklooster kan dan ook als een bijzondere
gebeurtenis worden gezien die in de stad
zelf zeker de nodige invloed zal hebben
gehad. Achteraf gezien, door de ogen van
de historicus van nu, past de komst van
een bedelordeklooster goed in de stadsge-
schiedschrijving van Vlissingen en eigen
lijk in die van alle steden, ontstaan tussen
1100 en 1400. Het wordt door sommigen
zelfs als belangrijke voorwaarde gezien om
een middeleeuwse stad een stad te mogen
noemen, naast onder meer de aanwezig
heid van een begijnhof, een gasthuis, een
markt, gilden en stadswallen of -muren.
We moeten wel eerlijk zijn: de karmelieten
kunnen ook voor Vlissingen hebben geko
zen omdat in het veel grotere Middelburg,
naast de norbertijnen van de abdij, al twee
bedelordekloosters bestonden: dat van de
augustijnen en de franciscanen.
De Broeders van Vlissingen
Het karmelietenklooster in Vlissingen heeft
bestaan van 1408 tot 1572 en was het
enige klooster dat Vlissingen ooit heeft ge
kend. In de buurt van de Nieuwstraat, tus
sen de Lombardstraat en het nu niet meer
bestaande Kapoenslop, was in de zestiende
eeuw wel een bagijnhof. Bagijnen waren
vrouwen die leefden als alleenstaanden en
deel uitmaakten van lekengemeenschap
pen binnen de rooms-katholieke kerk. Het
bagijnhof heeft waarschijnlijk moeten wij
ken voor de aanleg van de Nieuwendijk.
De karmelieter monniken vielen op door
hun grijze pijen. In de volksmond werden
ze Grauwe munnicken genoemd, maar
ook: Onser vrouwe broeders, Broeders van
Vlissingen en Carmers buuten der stede
van Vlissingen. Financieel gezien hebben
ze het al die tijd goed kunnen rooien, zeker
in de periode voordat de ruzie met de pas
toor uitbrak en in diens voordeel uitpakte
Den Spiegel
10