waarden. Dat deze voorwaarden vooral met
geld te maken hadden zal geen verrassing
zijn. Mast vond het prima dat de karme
lieten de biecht afnamen, begrafenissen
regelden en af en toe een heilige mis op
droegen, als er maar voor werd betaald. Zo
speelde in dezelfde periode ook de vraag
wie de kerkelijke functionarissen van de
parochie in Vlissingen mocht aanstellen.
Het recht op kerkelijke benoemingen was
een instrument geworden om macht en dus
geld te vergaren: men kon familieleden van
zakelijke relaties een functie geven en dat
had dan weer zo zijn voordelen bij latere
transacties. Het was daarom belangrijk om
dit recht te vergaren zolang de opbreng
sten maar hoger waren dan de kosten.
Deze strijd was kenmerkend voor de posi
tie van de kerk in de tweede helft van de
middeleeuwen en speelde zich af op regi
onaal niveau zoals in Vlissingen, maar ook
op het niveau van bisschoppen, graven en
hertogen en zelfs op dat van pausen, ko
ningen en keizers. In dat licht moet ook het
opgaan van de Vlissingse parochie in de
abdij van Middelburg worden gezien. In een
overeenkomst van 30 oktober 1484 werd
vastgesteld dat Anthonius Mast - hij weer
- hiervoor jaarlijks een bedrag van 20 pon
den zou kunnen krijgen van de abt. Ook de
adel zou in de daarop volgende jaren pro
fiteren van het afstaan van dit recht op be
noeming. Zo is er een overeenkomst van
18 juni 1500 waarin werd geregeld dat de
y - '1 A' ,-vw.».jn püiiuA -kV h; -V,.. y
."V - 1 f*2Sïp.'f -
i f J' U c//~ -
V, r v -- - -
- 'd d
,5 - i "kv^iK^.'OKvtianïU
4^
De overeenkomst van 31 maart 1505 tussen de prior van het karmelietenklooster in Vlissingen en
de abt van Middelburg. Bron: Zeeuws archief Middelburg, Onze Lieve Vrouwe Abdij te Middelburg,
nr. 1184.
6
Den Spiegel