paarden en oorlogstuig. Tussen 1550 en 1560 raakten de schatkisten leeg en kwam Europa in een zware economische crisis te recht. Intussen gingen de oorlogen door en de machtshebbers zagen zich genoodzaakt om de gaten in hun begrotingen te dichten met belastinggeld. Nu was het gewone volk al eeuwen gewend om af en toe belasting te betalen als de graaf of de hertog geld nodig had, dat ze overigens ook gewoon konden lenen van rijke stedelingen, structureel is dit nooit geworden. Tot halverwege de zes tiende eeuw. Toen kreeg belastingheffing een keizerlijk en meer periodiek karakter en moest het werkende volk systematisch geld gaan betalen aan machthebbers die ze niet kenden en waarvan ze tot voor kort niet eens wisten dat ze bestonden. Het dieptepunt kwam toen in 1569 de nieuwe landvoogd, de hertog van Alva, drie be lastingen invoerde: de tiende penning, tien procent omzetbelasting op roerende goe deren, de twintigste penning, vijf procent omzetbelasting op onroerende goederen en de honderdste penning, één procent be- zitsbelasting. Tegenwoordig zouden we op rozen zitten met zulke percentages, toen betekende het een aardverschuiving, voor al omdat het geld voor geen procentpunt ten goede kwam aan de gemeenschap. Het was bedoeld voor de pracht en de praal van de hoven en, vooral, voor de oorlogsvoe ring. Oorlogen waarbij niemand een idee had waarover ze gingen. De reformatie Met het steeds meer buitenspel zetten van de plaatselijke adel en het heffen van struc turele belastingen waren de kiemen voor de opstand in de Nederlanden gelegd. Er was echter nog een blangrijke kiem: de refor matie. Een hardnekkig misverstand is de veronderstelling dat de reformatie begon in 1517 toen de monnik Maarten Luther zijn 95 stellingen tegen de aflaatpraktijken aan een Duitse kerkdeur spijkerde. Niets is minder waar: de rooms-katholieke kerk zelf kende al vanaf de veertiende eeuw een her vormingsbeweging die probeerde om de or ganisatie van binnen uit te veranderen: de Moderne Devotie met kopstukken als Geert Grote, Thomas a Kempis en Desiderius Erasmus. Van de laatste, die gewoon rooms-katholiek was, maar later geadop teerd zou worden door de humanisten, is een alleszeggend citaat bekend: "Vooreerst achten zij [monniken] het een bewijs van de hoogste vroomheid, als zij zich zo ver hou den van alle wetenschap, dat zij zelfs niet kunnen lezen. Voorts als zij hun psalmen, die zij wel tellen, maar niet begrijpen, met hun ezelsstemmen in de kerken uitbalken, dan geloven zij de oren der heiligen hoogst aangenaam te strelen." Met Luther en later Calvijn werd de strijd voor hervormingen in de kerk fanatieker, politieker en grimmiger. Er werd, met an dere woorden, harder stelling genomen in vraagstukken over het geloof, maar ook over de relatie met de politiek. Het kwam erop neer dat de nieuwe stroming de staat ondergeschikt achtte aan de kerk. Volgens Calvijn was de "...aan de goddelijke ge nade onderworpen gelovige geroepen om Gods soevereiniteit te verwerkelijken in het gewone leven". De staat was er om de kerk te beschermen. Deed ze dat niet, dan mochten lagere overheden zich verzetten tegen de tirannieke vorsten. En dat was vloeken in de kerk in die tijd. De clerus was nauw verbonden met de staat. Bisschoppen waren meestal van adel en zochten vooral materiële voordelen. Ze hadden vaak con cubines en nakomelingen, schuwden de drank niet en hieven belastingen. Dat was natuurlijk al eeuwen zo, maar in de tweede helft van de zestiende eeuw zag men deze wantoestanden niet meer los van de toe nemende macht van de Spaanse koning, zijn onverzadigbare lust tot oorlogsvoering en de daaruit voortvloeiende belastinghef fingen die vooral het gewone volk troffen en mede de oorzaak waren van de zware economische crisis. De koning op zijn beurt kon niet anders doen dan de opstand tegen zijn gezag in de lage landen over één kam scheren met het verzet tegen de rooms- katholieke kerk. De strijd woedde daarom op twee fronten: politiek en kerkelijk. Beide fronten waren bloedig en putten de betrok ken partijen uit tot op het bot. 8 Den Spiegel

Tijdschriftenbank Zeeland

Den Spiegel | 2013 | | pagina 14