Philip Sidney de eerste Engelse gouverneur
van Vlissingen in 1585. Hij sneuvelde in 1586
te Zutphen en werd opgevolgd door zijn broer
Robert.
(National Portrait Gallery, London)
meente werd overgenomen en vanaf dat
jaar de Middelkerk heette. De Engelse kerk
bleef in afgeslankte vorm bestaan en vond
onderdak in het noordelijk deel van de Sint-
Jacobskerk, met een eigen ingang aan de
Lepelstraat. In de Engelse kerk werd ge
predikt volgens de leer van de puriteinen
en dat was precies de leer die de meerder
heid van de Vlissingers aanhing. Overigens
waren de Engelsen er niet de primaire oor
zaak van dat dit in Vlissingen zo was: het
pandschap ging pas in 1585 in en toen
waren er al substantiële aantallen Walen en
Vlamingen in de stad die, zoals we al za
gen, de strenge variant van het calvinisme
volgden. Een niet te onderschatten detail
was wel dat veel van deze vluchtelingen via
Engeland naar Vlissingen waren gereisd.
4. De samenstelling van de bevolking:
kleyne luyden
Het strenge calvinisme en later de contra-
remonstrantie hadden de meeste aanhang
onder het gewone volk, de kleyne luyden.
Deze groep vormde het grootste deel van
de bevolking in de steden en bestond uit
ambachtslui, lage ambtenaren, kleine
kooplieden en arbeiders. Zij mochten niet
meedoen met het openbaar bestuur dat
door de regenten werd beheerst maar kon
den er uiteraard wel invloed op uitoefenen
door hun massa en de voortdurende drei
ging van volksopstanden. Vlissingen was
meer dan Middelburg, waar zo'n beetje alle
Zeeuwse regenten woonden en werkten,
een stad van kleyne luyden. En hiermee
hebben we een vierde connectie met het
calvinisme in Vlissingen benoemd.
Het waren deze kleyne luyden die aan de
basis stonden van de fluctuaties die de
Vlissingse economie in die jaren mee
maakte en die niet als bijzonder positief
kan worden beoordeeld, althans in econo-
misch-strategisch opzicht, want in termen
van vrijbuiterij en avontuur scoorden de
Vlissingers wel degelijk zeer hoog. Om kort
te gaan: de Vlissingse economie blonk uit
in eenzijdigheid en gerichtheid op korte-
termijnsucces. Tekenend hiervoor was het
gegeven dat de visserij, die eeuwenlang
verreweg de grootste bedrijfstak was in
Vlissingen, in de periode 1550-1580 nage
noeg verdween. Dat lag voor een deel aan
de gevaren die vissersschepen in deze roe
rige periode liepen om aangevallen te wor
den door kapers, zeerovers en vijandelijke
schepen, maar voor een belangrijk deel
ook aan de lucratieve mogelijkheden die
werden geboden door de kaapvaart.
5. De commerciële belangen van oorlogs
situaties
Na 1575 was het legaal om vijandelijke
schepen te kapen en een flink deel van de
opbrengst te behouden. Tal van Vlissingse
handelaren stortten zich op deze lucra
tieve handel, namen aandelen in schepen
en werden reders. De meeste deden dat
omdat ze te weinig kapitaalkrachtig wa
ren voor de aanschaf van een compleet
schip. Een uitzondering vormde de familie
Lampsins, vluchtelingen uit Oostende, die
in het laatste kwart van de zestiende eeuw
Oktober 2013
9