jaar later opstelde, bedroeg dat aantal 22 schepen. Daarvan zeilden er achttien naar West-Afrika voor de slavenhandel en vier voor de goederenhandel. De rederij van Jan de Zitter Zonen had in die peri ode vier schepen voor de Afrikaanse goe deren- en slavenhandel in de vaart. Dat waren de Europa, Africa, America en de Magdalena Maria. De eerste drie schepen waren vernoemd naar de drie continenten van de driehoekshandel. Het laatste schip, een fregat van 75 voet lengte, is vermoe delijk gedoopt naar de in september 1759 geboren Magdalena Maria de Zitter, dochter van Hendrik, een van de vier zonen van Jan de Zitter en Magdalena Wouters. Het schip, waarvan de kiel in 1759 werd gelegd, liep halverwege 1760 van stapel. Nadat het casco was afgetimmerd en het schip was uitgerust, volgde de monstering van de cir ca 30 tot 35 zeelieden. Als 'douceur' voor de aanbouw van het schip schonk de stad Vlissingen 180 gulden, waarschijnlijk voor de aanschaf van vlaggen, zoals gebruikelijk was. De aankoopprijs van het fregat wordt niet vermeld, wel de boekwaarde na de eer ste slavenreis. Die bedroeg 12.000 gulden. Na de zevende en laatste reis leverde de verkoop van het schip met inventaris nog ruim 8.710 gulden op. Rederij De risico's op zee waren groot. Stormen of juist langdurige windstilten konden be palend zijn voor het welslagen van een reis. Maar ook ongedierte, dat een deel van de lading bedierf of oorlogshandelin gen, besmettelijke ziekten, fraude of dief stal, gepleegd door de bemanning konden een rederij grote schade toebrengen. Maar bovenal was het menselijke nalatigheid, al dan niet gecombineerd met natuurlijke elementen, die tot de ondergang van schip en lading kon leiden. Om deze risico's te spreiden was participatiedeling een gang bare vorm van ondernemen. Daarbij was de financiering en organisatie in handen van meerdere personen. De investeerders verenigden zich in zogenaamde parten rederijen, waarin iedere aandeelhouder een deel van het benodigde kapitaal inbracht. Na afloop deelden de reders in de winst of het verlies van de onderneming naar rato van hun geldelijke inbreng. Binnen het sys teem van partenrederij konden scheeps- parten desgewenst worden verkocht of worden vererfd. De kracht van deze onder nemingsvorm lag dus in de beperkte aan sprakelijkheid en de vrije beschikking van de aandeelhouder over zijn inleg. De organisatie van de rederij verliep via de boekhouder die gewoonlijk een aanzienlijk aandeel in de rederij bezat. Naast de lei ding over de uitrusting van de schepen en de werving van het personeel was hij ver antwoordelijk voor de afhandeling van de noodzakelijke vergunningen, de afdracht van belastingen en recognitie aan de WIC. Ook hield hij de administratie bij en stelde hij de instructiebrieven op voor de gezag voerders van de schepen. Daarvan legde hij verantwoording af aan de overige re ders. De boekhouder van de Magdalena Maria was dus het familiebedrijf van Jan de Zitter Zonen. Vader Jan overleed in december 1759 tijdens de bouw van het fregat. Zijn zonen Anthony en Hendrik zetten daarna de bedrijfsvoering voort onder dezelfde fir manaam. Hoeveel reders in het slavenschip participeerden, is onduidelijk. Daarover worden geen mededelingen gedaan. Wel weten we dat Johan Willem van Sonsbeeck 1/32 part in de Magdalena Maria bezat. De in 1710 te Veere geboren Van Sonsbeeck was de voormalige ontvanger, griffier en burgemeester van Hulst. Ten tijde van zijn deelname in de Vlissingse slavenhandel was hij raad, schepen en pensionaris van Vlissingen en rekenmeester over een deel van Staats-Vlaanderen. Alle rekeningen courant over de Magdalena Maria werden door de boekhouder aan hem verstuurd en de betalingen liepen via de Wisselbank in Middelburg. Wat de firma vermoede lijk niet wist, was dat Van Sonsbeeck zijn scheepspart deelde met jonkheer Joachim Ferdinand de Beaufort. Tussen de stukken zitten namelijk financiële berekeningen in 8 Den Spiegel

Tijdschriftenbank Zeeland

Den Spiegel | 2014 | | pagina 16