een ander handschrift, waarin de deelge
noot eerst met NN wordt aangeduid en pas
later met naam wordt genoemd. Daaruit
blijkt dat Van Sonsbeeck en De Beaufort
ieder 1/64 part in de Vlissingse slavenhaler
bezaten. Net als Van Sonsbeeck was de in
1719 te Hulst geboren De Beaufort vanaf
1759 schepen en burgemeester van Hulst.
Daarnaast was hij Heer van Duivendijke
op Schouwen. Zijn vader was drost van de
stad en baronie van IJsselstein en lid van
de Nassause Domeinraadraad. Beide func
ties zou Joachim Ferdinand later van zijn
vader overnemen.
Naar Afrika
De trans-Atlantische slavenhandel vergde
niet alleen flinke investeringen in schip en
uitrusting, maar ook in lading. Zowel voor
de bemanning als de 250 tot 300 tot slaaf
gemaakte Afrikanen waren veel levensmid
delen nodig. De 'slavevictualie' bestond
hoofdzakelijk uit gort en bonen en bedroeg
volgens de opgave van de boekhouder voor
de slavenreizen van de Magdalena Maria
gemiddeld zo'n 3.700 gulden. Daarnaast
nam het Vlissingse slavenschip balken en
planken mee, waarmee timmerlieden later
de onderkomens, beddingen en gemakken
voor de slaven vervaardigden. De mannen
werden in het bedompte en lage tussen
dek ondergebracht en met meegebrachte
kettingen en boeien aan elkaar vastgeke
tend. De vrouwen verbleven meestal in de
schans, de ruimte onder het halfdek. Ook
vervoerde het schip bakstenen en kalk voor
de bouw van een slavenkombuis, waar de
kok tweemaal daags het voedsel voor de
ingekochte Afrikanen bereidde.
Belangrijk was ook de keuze van de ruil
waar. Dat luisterde nauw, want de vraag
van de Afrikaanse afnemers veranderde
dikwijls en verschilde per gebied. De la
ding of cargazoen werd daarom met zorg
samengesteld en bestond doorgaans uit
tientallen verschillende producten die vaak
weer in meerdere soorten en kwaliteiten
uiteenliepen. Het belangrijkste exportpro
duct was textiel. Veelal waren dit uiteenlo
pende katoenen stoffen uit Azië die door de
VOC in Zeeland waren geïmporteerd. Naast
Aziatische 'katoentjes' vond ook Europees
textiel, zoals het uit Vlaanderen afkomstige
linnen en de in Groot-Brittannië vervaar
digde wollen stoffen, zijn weg naar Afrika.
Na textiel bestond de lading voor een be
langrijk deel uit buskruit en verschillende
soorten vuurwapens. Het overige deel van
de lading werd gevormd door sterke dran
ken en uiteenlopende losse goederen, zoals
ijzeren staven, messen, vuurstenen, glas
kralen, koperen en aardewerken kommen
en ketels. De waarde van het cargazoen
hing af van het aantal in te kopen slaven.
Bovendien stegen de inkoopprijzen in de
loop van de achttiende eeuw en nam de
waarde van de ruillading toe.
Vervoer met kano's van slaven naar gereedliggende slavenschepen op de West-Aftrikaanse kust.
Kopergravure. (Particuliere collectie)
Juli 2014
9