deel uitmaakten, die een omwenteling na streefden. Er gingen zelfs geruchten dat er Engelse geheime agenten in de stad waren. Tot echte daden van verzet heeft dit nooit geleid. De Vlissingers bleven beleefd en kozen steeds weer voor overleg, dat inmiddels een puur juridisch karakter had gekre gen. Een van de grootste pijnpunten was het verband tussen twee afspraken in het Verdrag van Den Haag: (1) het gemeen schappelijke gebruik van de haven van Vlissingen en (2) de verplichting voor de Fransen om belasting te betalen aan de stad. De eerste afspraak grepen de Fransen aan om te verdedigen dat ze geen bezet ter of eigenaar waren, maar gasten die dus niet aangemerkt konden worden als belastingplichtig en daarom de tweede af spraak niet na hoefden te komen. In theorie klopte deze redenering en was het Verdrag van Den Haag voor wat betreft de situ atie in Vlissingen juridisch niet consistent. Wederom bleek echter de praktijk anders dan de theorie: de Fransen gedroegen zich wel degelijk als bezetter die de soevereine macht in handen had en dus ook het bezit van de haven. Ze konden dus wel degelijk aangemerkt worden als belastingplichtig. De Vlissingers konden echter onderhande len wat ze wilden, ze waren niet in staat om een vinger te krijgen achter de bijna, zoals we dat tegenwoordig zouden noemen, kaf kaiaanse argumentatie van de Fransen die ook nog voortdurend naar voren brachten dat hun marine in Vlissingen waakte voor de belangen van beide volken en dat het ongepast was om als dank voor deze hulp ook nog eens geld te vragen. Tussen 1795 en 1799 werd er voortdurend onderhandeld over deze problematiek, echter zonder resultaat. Vlissingen werd daarin bijgestaan door hoge functionaris sen uit Den Haag die namens de stad de gesprekken voerden, soms in Vlissingen, soms in Den Haag en soms in Parijs. Hun Franse gesprekspartners waren ook niet de eerste de besten: vaak zelfs leden van het Directoire, het hoogste regeringsorgaan in de jaren voordat Napoleon de macht kreeg. Hetgeen maar weer eens aangeeft hoe be langrijk in die jaren de stad was voor beide landen. Een bijzonder onderhandelingspunt was de kaapvaart, een economische activiteit die vooral lonend was in oorlogstijd. Zoals bekend was de kaapvaart voor Vlissingen al vanaf de zestiende eeuw de belangrijk ste bron van inkomsten, althans wanneer er een vijand was. In tijden van vrede was er niets te verdienen, behalve dan in de il legale versie van de kaapvaart: de zeero verij. Ook de Fransen waren zeer bedreven in deze tak van scheepvaart, vooral vanuit Duinkerken, en de oorlog tegen Engeland die al in 1792 was uitgebroken legde de sector geen windeieren. Naast de Engelse schepen vielen de Fransen eigenlijk ie- HO.VAL tUar Jt zn.r!s L A M!T! F. ld j-imc De Westerschelde was ook al in de jaren tachtig van de acht tiende eeuw het werkterrein van de kaapvaart: de Vlissingse kaper Pierre Le Turc veroverde het Franse schip L'amitie Royal, 24 januari 1782. (Bron: Kopergravure en ets van H. de Roosing naar een tekening van J. Kobell, 1785, GAV, Historisch Topografische Atlas, nr. 1532) Oktober 2014 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Den Spiegel | 2014 | | pagina 17