der schip aan dat niet onder Franse vlag voer. Tot de werkgebieden behoorden de Noordzee, de Atlantische oceaan, maar ook de Westerschelde. Vlissingse kaper schepen speelden hierin overigens nog maar een zeer kleine rol omdat de vloot geminiseerd was en er bovendien geen geld meer was om de schepen uit te rus ten. De buitgemaakte schepen werden di rect naar Duinkerken gebracht waardoor Vlissingen ook hiervan niet kon profiteren. Het gevolg was dat de Fransen een soort monopolie hadden waarmee enorme hoe veelheden buit konden worden binnenge haald. Dat leidde weer tot een daling van de opbrengsten omdat het aanbod groot was en de vraag, deels door geldgebrek, klein. Investeringen in Franse kapersche pen werden verliesgevend en in de lente van 1799 werd besloten dat er niet langer havengelden betaald zouden worden in Vlissingen. Ook hierover werd onderhan deld met het inmiddels gebruikelijke re sultaat: Vlissingen kreeg geen voet aan de grond en moest zelf maar zien hoe het om ging met deze tegenslagen. Republique Frangaise, Douane Nationale Eind 1799 werden de onderhandelingen plotseling afgebroken omdat de aandacht van de Fransen verlegd werd naar het noorden van de Republiek, waar Engelse schepen voor de kust van Texel waren ver schenen. De Hollandse vloot die daar lag was zonder enig verzet in handen van de Engelsen gevallen omdat die de vlag van de Prins van Oranje hadden gehesen en de bemanning maar al te graag had gecapitu leerd. De oorlog verhevigde en de nieuwe Franse machthebber Napoleon Bonaparte ging noodgedwongen op zoek naar andere inkomstenbronnen. In januari 1800 werd er een ogenschijnlijk genereus aanbod gedaan aan de Republiek: Vlissingen zou worden teruggeven en de Fransen zouden zich volledig terugtrekken uit de stad. Als tegenprestatie wilde Napoleon voor Franse schepen de vrije vaart over de Schelde be houden en moest de republiek 50 miljoen gulden betalen. Dat kon in termijnen, maar de laatste betaling viel wel in december van hetzelfde jaar. De eerste drie voorstel len waren goed, de laatste was dat niet, want zulke bedragen kon de Republiek, laat staan Vlissingen, niet opbrengen. Daarnaast was er bij de Nederlanders, wijs geworden door de ervaringen van de vijf jaar daarvoor, ook een besef ontstaan dat het maken van afspraken met de Fransen geen garantie was voor een suc cesvolle afloop. Het gevolg was dat alles bij het oude bleef. De gesprekken hierover werden wederom op zeer hoog niveau ge voerd: namens Frankrijk door Napoleon zelf en namens de Republiek door de hoogste vertegenwoordiger in Frankrijk, de latere raadspensionaris Rutger Jan Schimmelpenninck. Soortgelijke voorstellen zouden in de ja ren daarna nog een aantal keren worden gedaan. Hoewel de bedragen kleiner wer den, zoals in 1802 toen 25 miljoen gulden werd gevraagd, waren ze toch nog steeds te hoog om serieus in overweging te ne men. Intussen werd de Franse greep op Vlissingen wurgend. In de zomer van 1802 kondigden de Fransen een aantal nieuwe maatregelen aan die het leven voor de Vlissingers bijna onmogelijk maakten: de stadspoorten moesten worden gesloten bij zonsondergang, er kwam een avond klok met zware straffen voor overtreders, de sleutels van de zeesluizen moesten aan de Fransen worden gegeven, de kaapvaart was alleen nog toegestaan aan Franse schepen en huizen konden zonder enige procedure in beslag worden genomen voor inkwartiering of opslag. Dat zelfde gold voor paardenstallen. Er werd een doua nepost ingericht die, zo bleek al snel, de handel in sterke dranken op Schotland en Engeland de nek omdraaide en er kwamen Franse loodsen die hun Vlissingse col lega's werkloos maakten. Triest symbool van deze maatregelen was het bord dat aan het hoofd van de haven werd opgehangen: 'Republique Frangaise, Douane Nationale'. En het ging maar door. Op 5 april 1803 werd Vlissingen in staat van beleg gebracht vanwege een nieuwe oorlogsdreiging van uit Engeland. Kort daarop werd een groot 10 Den Spiegel

Tijdschriftenbank Zeeland

Den Spiegel | 2014 | | pagina 18