Jan van der Male
Station Vlissingen, 1873-2013
Vorig jaar was het 140 jaar geleden dat de
Zeeuwse spoorlijn tot eindpunt Vlissingen werd
geopend. Na een periode van twaalf jaar was
de spoorverbinding Roosendaal-Vlissingen
eindelijk voltooid.
Het Vlissingse eindstation ontwikkelde zich in
de navolgende jaren tot een verkeersknooppunt
met internationale allure. Nationale en
internationale reizigers- en goederentreinen,
bootverbindingen naar Zeeuws-Vlaanderen en
richting Engeland, een tramstation, het kwam
allemaal samen bij het spoorwegstation.
In dit artikel ruime aandacht voor 140 jaar
spoorweghistorie te Vlissingen én
wat daaraan voorafging.
Spoorweg- en afdammingsplannen
Tientallen jaren van voorbereiding waren
er verstreken voor daadwerkelijk de eerste
spade de grond inging voor de aanleg van
de Zeeuwse lijn. Nauw verbonden met de
ontsluiting van de Zeeuwse eilanden was
namelijk de afdamming van het Kreekrak
(het vaarwater tussen de Ooster- en
Westerschelde) en het Sloe. Al in 1810 gaf
Keizer Napoleon Bonaparte opdracht om
de mogelijkheden te onderzoeken om beide
wateren af te dammen. Doordat de Fransen
drie jaar later werden verdreven, kwam er
van de uitvoering van de plannen niets te
recht. Evenzo van diverse andere plannen.
Het eerste plan voor de aanleg van een
spoorlijn in Zeeland dateert uit 1845;
zes jaar nadat tussen Amsterdam en
Haarlem de eerste trein reed. Twee inwo
ners van Middelburg klommen in de pen,
namelijk Dirk Dronkers (1801-1881)
en Frederik van Sorge (1803-1851).
Eerstgenoemde werkte jaren als opzich
ter bij Rijkswaterstaat en werd later zelf
standig aannemer. Van Sorge was, naast
kruidenier, directeur van de Nederlandse
Veeverzekeringsmaatschappij en secre
taris van de gemeente Biggekerke, ook
freelance redacteur van de Vlissingsche
Courant. Een uitstekende combinatie van
kwaliteiten om bij Koning Willem II te plei
ten voor de aanleg van diverse waterstaat
kundige werken en een spoorlijn. Door
deze Zeeuws-Limburgsche Spoorlijn zou
de provincie niet langer meer geïsoleerd
liggen van het vasteland. Door een be
tere bereikbaarheid was de kans groot dat
de economische situatie in Zeeland zou
verbeteren. De economie was in die tijd,
evenals in geheel Nederland al jaren verre
van rooskleurig. Bovendien was het niet
ondenkbeeldig dat zich veel bedrijven in
onze provincie zouden vestigen. De plan
nen vonden echter geen doorgang. Er was
onder andere te veel onduidelijkheid of de
Zeeuws-Limburgsche Spoorlijn wel op het
Pruisische spoorwegnet kon worden aange
sloten. Ook diverse navolgende pogingen
van Dronkers en anderen hadden geen suc
ces. De kwestie sleepte zich jaren voort en
kwam tot een anticlimax toen in 1859 een
gecombineerd wetsontwerp bij de Tweede
Kamer werd ingediend voor de aanleg van
een noordelijk en zuidelijk spoorwegnet. Dit
werd niet aangenomen en begin 1860 trad
het kabinet af.
Dat betekende echter ook gelijk een ken
tering ten goede; in april 1860 werd een
wetsvoorstel ingediend om negen spoorlij
nen in ons land aan te leggen. Deze zouden
worden gefinancierd door de Staat. Eén
van deze lijnen betrof 'Staatslijn F', de ruim
74 kilometer lange spoorlijn Roosendaal-
Vlissingen.
De aanleg van de Zeeuwse lijn van
Roosendaal tot Middelburg
In juni 1861 startte eindelijk de aanleg van
de Zeeuwse spoorlijn en na aanleg van het
spoor vertrok ongeveer anderhalf jaar later
de eerste zandtrein uit Roosendaal richting
26
Den Spiegel