voeren naar de sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen van de haven. De opdracht werd verstrekt aan de jonge Duitse eco noom Dr. Erich A. Kautz die kort daarvoor aan de universiteit van Kiel summa cum laude was gepromoveerd op een onderzoek naar de relatie tussen havenlocaties en ha venopbrengsten. Kautz ging voortvarend te werk en kon al in oktober 1933 zijn 400 pagina's dikke rap port presenteren aan de gemeenteraad en de directie van de haven. Zijn conclusies logen er niet om. Hij signaleerde alle ge breken van de Vlissingse haven die al min of meer bekend waren en wist deze cijfer matig te onderbouwen en vanuit een his torisch perspectief als onvermijdelijk nood lottig te kwalificeren. Hij raadde Vlissingen dan ook af om te proberen wereldhavens als Rotterdam, Antwerpen en Hamburg naar de kroon te steken en adviseerde het roer om te gooien en alleen nog maar uit te gaan van de sterke kanten die de haven van Vlissingen had. Zo moest de stad zich gaan richten op snelverkeer en het aantrek ken van industrieën die met hun aan- en af voer afhankelijk waren van havens geschikt voor schepen met een grote diepgang. Daarnaast moet het gemeentebestuur gaan ijveren om voor Vlissingen het predicaat 'vrijhaven' te verkrijgen: een haven zonder belastingheffing. De belangrijkste aanbeve ling was echter de inrichting van Vlissingen als voorhaven van Antwerpen. Kautz voor zag een verdere groei van de Vlaamse stad. De kansen lagen in het bevoorraden van het scheepvaartverkeer van en naar Antwerpen. Vlissingen als bunkerhaven had een grote toekomst volgens de Duitse we tenschapper. Het rapport leidde niet tot belangrijke be leidswijzigingen. Het post- en personenver keer liep al goed en Vlissingen was, voordat het rapport uitkwam, een niet onbelangrij ke bunkerhaven. Nieuwe industrieën in het havengebied kwamen er niet en over het vrijhavenidee is nooit meer gesproken. Wel werd in 1934 de N.V. Haven van Vlissingen opgericht, die moest gaan zorgen voor een efficiënte exploitatie, een voortgaande modernisering en een succesvolle marke ting. In korte tijd verzesvoudigde het ton nage aan in- en uitvoer, vooral veroorzaakt door het toegenomen aantal schepen dat kwam bunkeren. 1936 werd een piekjaar omdat in juni te Antwerpen een grote sta king uitbrak en de scheepvaart moest uit wijken naar Vlissingen. Tot 1939 bleef de haven goed draaien. In de loop van dat jaar trad er stagnatie op, omdat Europa een nieuwe oorlogsdreiging ervoer. En dat had een neergaand effect op de handel, ook in Vlissingen. Wanneer we een oordeel zouden moeten vormen over dit eerste deel van de trias van Van Woelderen kunnen we gematigd positief zijn. De groei kwam er wel, maar pas vijftien jaar na de introductie van de Vlissingsche trias. Misschien had een on derzoek zoals Kautz dat deed in de jaren 1932 en 1933 al veel eerder moeten plaats vinden. Datzelfde kun je zeggen van de op richting van de N.V. Haven van Vlissingen in 1934 en de moderniseringen die toen in gang werden gezet. Industrie Vlissingen had tot 1814 nooit enige indu strie van betekenis binnen haar grenzen ge had. De stad was volledig afhankelijk van de activiteiten die in en vanuit de haven plaatsvonden. In de veertiende, vijftiende en zestiende eeuw was dat vooral de vis serij met wat import vanuit Engeland. In de zeventiende eeuw bloeide de kaapvaart en in de achttiende eeuw de slavenhandel. De bedrijvigheid in Vlissingen was grotendeels gericht op de lokale markt. De bedrijfjes waren klein en bijna allemaal georgani seerd in gilden zoals die van de timmer lieden, de touwslagers, de metselaars, de slagers en de bakkers. Er waren wel wat scheepswerfjes, maar die deden vooral aan onderhoud. Nieuwe schepen werden elders ingekocht. In 1814 kwam daarin veran dering toen de regering onder leiding van de kersverse koning Willem I besloot om de Rijksmarinewerf van Amsterdam naar Vlissingen te verplaatsen. De werf gaf werk aan honderden Vlissingers en was verant woordelijk voor meer dan 95 procent van April 201 5 7

Tijdschriftenbank Zeeland

Den Spiegel | 2015 | | pagina 9