(VC: daar mankeerde nu werkelijk niets
aan) en Willem Ravelli (VC: een zeer no
bel geluid) naar Vlissingen. Een prettige
bijkomstigheid nu, is dat toen geprogram
meerde werken online te vinden zijn, na
tuurlijk door anderen uitgevoerd. Maar het
Jo Vincent kwartet, eigenlijk het Haagsch
Vocaal Kwartet, met zowel Vincent (1898
1989) als Ravelli (1892-1980), kun je zo
horen en ik weet nog dat mijn ouders zo'n
twintig jaar geleden onder het middagmaal
dagelijks een lied van dit kwartet beluister
den en menig keer een traantje wegpink
ten. Je kunt daar horen wat men vroeger
verstond onder een zeer nobel geluid.
Jan Kuiler met de Vlissingsche
Gemengde Zangvereeniging
Hans Cleuver werkte sinds 1922 ook als
repetitor bij Toonkunst Amsterdam, daar
trad het Concertgebouworkest Amsterdam
met Willem Mengelberg mee aan. Voor de
bewaarde Matthaus uit 1939 had Cleuver
het voorbereidende werk met het koor ge
daan. Hij werkte voor alle grote dirigenten
van die tijd: Pierre Monteux, Bruno Walter,
Otto Klemperer, Eduard van Beinum en
meer. Cleuver zou tot juli 1953 als koor
leider voor Toonkunst werken, dat is meer
dan dertig jaar. In die periode bracht hij
rust in onrustige gelederen. Voor zijn komst
was het een komen en gaan van repetitors
geweest.5 Hij was geen ijdel mens, geen
mens die aan de weg timmerde, maar ie
mand die als persoon volmaakt terugtrad
achter de fameuze prestaties van zijn koor,
schreef De Telegraaf6 na zijn dood. Verder
had deze geboren koorleider zijn leven lang
een bloeiende praktijk als zangpedagoog in
Amsterdam.
In 1925 werd Kuiler dirigent van de Middel
burgse Zangvereniging Hosanna, dus toen
Hans Cleuver jr. in februari 1926 eervol
werd ontslagen in Vlissingen, was Jan
Kuiler voor de VGZV de logische opvolger.
Kuiler zet in met het Weihnachts-Oratorium
van J.S. Bach, voor 17 december 1926.
Het eerste oratorium in Vlissingen met deze
nieuwe dirigent. Willem Ravelli was als bas
van de partij. Hier voor het eerst orkestbe
geleiding met Rika Brand-Bekker, pianist is
een heer J. van de Sande. Er waren musici
door ziekte geveld in het orkest, maar deze
spelers waren niet voor een gat te vangen.
Maar vooral strijkers, een Bach-ensemble
met blazers bestond niet voor de VGZV.
Er had zich een muziekverslaggeverswissel
voorgedaan bij de VC, Simon Landsman7
was er vertrokken. De recensie van Kuilers
VGZV was nu weliswaar welwillend positief,
maar toch... er was dit en dat... en met ex
cuses aan en. en... Kortom, Kuiler was
denkelijk boos op de nieuwe kracht en eiste
in het vervolg een andere muziekverslag-
gever. De VC wilde daar niet tegemoet ko
men en er ontstond een doodzwijgen tot
eind 1931. De VC kondigde de uitvoerin
gen wel aan, maar er werd niet gerecen
seerd, steeds verwijzend naar de onmin.
En de weigering bij elkaar op het matje te
verschijnen.
Na een gesprek kwam alles pas na vijf jaar
goed; de concerten onder Kuiler en zijn
solo-uitstapjes met Jo Vincent en Willem
Ravelli zijn na te slaan in de Krantenbank.
Een onbekend oratorium, Arminius van
Max Bruch, waaraan 'zware eischen wor
den gesteld' werd ineens voorbeschouwd in
april 1934 en besloeg bijna een pagina!
Kuiler bij Looft den Heer en
een nieuw lekenorkest
Toen, op 16 oktober 1935, dirigeerde Kui
ler het oratorium Saul van Handel in het
Concertgebouw als 'den nieuwen directeur'
van Zangvereniging Looft den Heer (LDH),
benoemd op 29 maart 1935. De Vlissingse
bas/bariton Adriaan Hollaers verleende
medewerking. Eerder dat jaar was Bernard
J. ten Cate, organist van de Sint Jacob, tij
delijk belast geweest met de directie, maar
hij had al bedankt. Na de dirigenten P.J.
Kloppers (vanaf 1873), Merckens (vanaf
1888), E. Batten (1899-1924) en Theo
Höfelein (1925) en even Ten Cate, stond
Kuiler op de dirigentenbok.
8
Den Spiegel