Van Veere naar Vlissingen: de herkomst van 'de Gebroeders Naerebout' Dirk H.A. Kolff Al voor hun veelbezongen redding van de schepelingen van de Woestduin in 1779 waren Jacob en Frans in hun woonplaats een begrip als 'De Gebroeders Narebout' van Vlissingen.1 Toch waren er geen twee, maar drie broers, Jacob, Marinus en Frans. En ze waren niet van Vlissingen, maar van Veere. De oudste verhalende bronnen over de familie geven behalve de namen van de Veerse ouders van de kinderen,'brave doch arme lieden, die in de vischvangst hun bestaan vonden', worden ze genoemd, alleen de geboortedatum van Frans.2 Dankzij de site www.zeeuwengezocht.nl en het door het Gemeentearchief Vlissingen gedigitaliseerde Register van Eygendom te Vlissingen, aangevuld met wat kleine vondsten in archieven, is er nu iets meer over hen en hun overkomst naar Vlissingen bekend. De naam van de familie komt in de gedaan tes van Narrebouts, Narebouts, Arebouts Arebout, Narrebout en Narebout, sinds 1610 in de archieven voor, maar nooit, zo als later, met een 'ae'. Bijna altijd blijken ze lidmaten van de Nederduits Gereformeerde gemeente van Veere. Een van hen, vermeld in 1627, is Jacob Narrebouts. Vanwege de voornaam is het verleidelijk in hem een verre voorvader van de drie broers te ver- moeden.3 Maar dat is giswerk. Pas in 1735 hebben we stevige grond onder de voeten. In dat jaar was een van de twaalf beman ningsleden van de Mercurius, de 'kleine loods hoeker' van de Kamer Zeeland van de Oost-Indische Compagnie, Mattijs Nar- bout, zonder twijfel de latere vader van de drie broers. De kleine hoeker waarop hij diende werd zowel gebruikt om de schepen van de Kamer na hun vertrek van de rede van Rammekens of van die van Vlissingen op zee te begeleiden en dan, bij Dover of verder het Kanaal in, de loods ervan over te nemen, als om in het Kanaal op de retour schepen uit Indië te kruisen en ze van een loods te voorzien. De eerste operatie duur de meestal, het wachten op goede wind op de rede niet meegerekend, niet meer dan een paar dagen; de tweede, het kruisen, soms enkele maanden. De rest van het jaar zal Mattijs, misschien met een eigen vis- schuit, hebben gevist vanuit Veere waar hij woonde. Als opvarende op de hoeker Mercurius was Mattijs Narbout in datzelfde jaar 1735 ge tuige van de twee meest tragische, gelijk tijdige, schipbreuken van de eeuw, die van de Vliegent Hart (850 ton) en de Anna Catharina (600 ton). Het waren middel grote Oost-Indiëvaarders. Door de Kamer Zeeland te Middelburg uitgerust en be mand, zeilden ze met de Mercurius op don derdag 3 februari even na twee uur 's mid dags uit van de rede van Rammekens. Er stond woei 'een zeer stijve gereefde mars- zeilkoelte met harde buien', die een zware deining veroorzaakte. De wind was oost tot oostnoordoost, weliswaar de meest gun stige hoek om via het nauw van Calais het Kanaal in te komen, maar ook een wind die in de monding van de Westerschelde een lage waterstand kan veroorzaken. In de 'Doorl oop' of Deurlo, een vrij smal vaar water in de Scheldemond dat halverwege ook nog eens een 'dorpel' kende, was het die avond, wist men, hoog water om 8.22 uur. Om een uur of vijf echter, een half uur na zonsondergang, waren de twee sche pen al in het nauwste gedeelte, tussen de banken Raan aan bakboord en Rassen aan stuurboord, waar ze vier en een halve va dem water hadden. De Mercurius begeleid de hen. Alles zou goed zijn gegaan, als ze niet op zoek naar wat meer diepte te ver hadden afgehouden naar een plaats waar maar drie a vier vadem, dat is 18 a 24 voet, 8 Den Spiegel

Tijdschriftenbank Zeeland

Den Spiegel | 2018 | | pagina 10