ook uit en naar de redes van Rammekens
en Vlissingen. De enige echte concurrenten
van de Veerse zeeloodsen, tenminste waar
het de Westerschelde en de Vlaamse ban
ken betrof, waren de vissers en loodsen van
Blankenberge, het kustdorp aan de ingang
van het Zwin in Vlaanderen. De oorsprong
van die bijzondere positie van Veere lag in
de late middeleeuwen, toen de Admiraliteit
van Zeeland in Veere werd opgericht en
daar was gevestigd. Veerse families van
vissers en zeevarenden hielden van gene
ratie op generatie hun eens verworven ken
nis van de diepten en de stromingen, de
wrakken en de bakens, rondom Walcheren
in eigen huis en koesterden hun reputatie
van onmisbaarheid als loodsen. De nieuwe
kaart van de Deurlo en de vaarwaters rond
om Walcheren, die de Kamer Zeeland van
de VOC in 1773 liet maken, was het werk
van de equipagemeester van de Kamer en
de Veerse loods Crijn Lievense, alles vol
gens de opgave, zoals op de kaart staat
geschreven, van de bekwaamste vissers
en binnenschippers van Veere.7 Zij schij
nen een hechte groep van specialisten te
hebben gevormd, die vaak hun expertise
tijdens lange vistochten van vader op zoon
doorgaven. Van de 31 Veerse loodsen in
de achttiende eeuw, van wie ik de namen
vond, droegen er bij voorbeeld niet minder
dan zeven de Veerse familienaam Boone.
De loodsen op de twee in 1735 veronge
lukte schepen, Andries Cornelissen en Cent
Boone, waren beiden van Veere.
Ook de Kamer Zeeland van de VOC bleef
nog lang werken met Veerse, althans uit
Veere afkomstige, loodsen. De vertegen
woordiger van Veere in de Kamer zal er
zeker zijn best voor hebben gedaan dat zo
te houden. Van de 584 bekende gevallen
waarin gedurende de hele achttiende eeuw
een loods werd geplaatst op een schip, bij
na uitsluitend voor de Kamer Zeeland uit
varende schepen, aangevuld met enkele
plaatsingen door de admiraliteit Zeeland en
de Middelburgse Commercie Compagnie,
ging het bij 81% om een Veerse loods. Men
vindt de namen van 31 Veerse loodsen
(met 475 plaatsingen), tegenover zes uit
Vlissingen (40 plaatsingen), drie uit Brou
wershaven (51 plaatsingen), en één uit Zie-
rikzee (18 plaatsingen).8 Toch moest men
in Veere met spijt toezien hoe sommigen
van deze beroepsgroep op den duur naar
Vlissingen of Middelburg verhuisden en de
greep van de stad op het emplooi van lood
sen geleidelijk aan verslapte. Mattijs Nar-
bout was niet de enige inwoner van Veere
die als loods of op een loodsboot vanuit
Rammekens en de havens van Vlissingen
zijn brood verdiende. En hij was niet de eni
ge die tenslotte om die reden, en misschien
nog om een andere reden, naar Vlissingen
verhuisde.
In augustus 1740 werd Mattijs lidmaat van
de Nederduits Gereformeerde gemeente
van Veere.9 Niet lang daarna moet hij zijn
getrouwd. De bruid was Kaatje (Catharina)
Spruyt. Haar vader, Jan Spruyt, is mis
schien de man met die naam die in 1752
lidmaat van de gemeente te Veere werd en
in 1768 daar een huis in de Kapellestraat
verkocht. De naam Spruit kwam op Wal
cheren en Zuid-Beveland vrij algemeen
voor en doet geen achtergrond in visserij of
zeevaart vermoeden. Kaatje's moeder, Jan-
neke Plantefever, kwam evenmin uit een
maritieme familie; de familienaam komt in
een aantal Walcherse dorpen voor, bij voor
beeld in Gapinge, waar een zekere Cornelis
Plantefeber in 1728 schutter (sluiswach
ter?) is van de polder de Oostwatering van
Walcheren.
Jacobus, de oudste zoon van Mattijs en
Kaatje, wellicht genoemd naar zijn vaders
vader, werd op 13 maart 1743 in Veere ge
doopt. In 1746 volgde Marinus, een naam
die ook in de familie Spruit voorkwam.
Frans, de jongste zoon, kwam op 30 augus
tus 1748 ter wereld. Het lijkt erop, dat zijn
naam is ontleend aan de familie van zijn
moeders moeder: ene Francois Plantefeber
werd in 1739 lidmaat van de gemeente
in Veere.10 De drie jongens werden vroeg
wees. Op Kerstavond van het jaar 1752
begroef Mattijs zijn vrouw Kaatje te Veere.
Jaob was negen jaar oud, Frans was vier.
Nog vijf jaar bleef het gezin in Veere
wonen, totdat Mattijs in de winter van
1757-1758 zijn huis daar verkocht, voor
Januari 2018