Impressie van de beoogde slagkruiser; tekening Alexander van Maanen. van de kruiser Hr. Ms. Java en onderzee boten te hebben bewezen waartoe men in staat was. Scheldedirectie in verweer Om te voorkomen dat men de order voor een slagkruiser misliep werd onder meer de hulp ingeroepen van voormalige de fensieminister dr. J.J.C. van Dijk. Het resultaat was een stroom van brieven, nota's en dergelijke tussen Van Dijk en Scheldedirecteur ir. Wesseling. Duidelijk is dat de bouw van een slagkruiser grote gevolgen zou hebben voor de werf zoals het bouwen van een nieuwe grote helling of bouwdok. Bij het gebruik van de be staande hellingen kon vanwege de breed te van de slagkruiser geen tweede groot schip gebouwd worden. De bouw van een nieuw dok bracht grote kosten mee, voor een werf die financieel toch al problemen had. Op 27 januari schreef Wesseling na een overleg met chef afdeling materieel van de marine schout-bij-nacht Doorman (niet Karel Doorman!) dat de kans dat De Schelde een slagkruiser zou binnenhalen, klein was. Amsterdam zou zeker een order krijgen, vanwege de politieke invloeden, iets waar Wessseling in berustte. Doorman wees erop dat het hebben van een arbeids reserve een grote rol speelde in het besluit- proces en dat Vlissingen ten opzichte van de grote steden hierin tekort schoot. Dat ontkende Wesseling. Voor de bouw van een dergelijk schip waren zo'n 1.200 man nodig en de Schelde had er 1.600. En in Rotterdam werden al arbeiders van werven aan de Noord weggehaald, dit ten koste van de kleinere werven. Doorman dacht aan een compensatie in de vorm van on derzeeboten en torpedobootjagers te bou wen onder de begrotingen 1941 en 1942 oplopend tot een aantal van maximaal ze ven stuks en twee machine-installaties voor de slagkruisers. Die waren bestemd voor de Rotterdamse schepen. De Amsterdamse werf die een geheel vormde met Werkspoor bouwde zelf een machine-installatie. Waren er vier slagkruisers gepland, dan had De Schelde er zonder meer een gekregen. Met de drie geplande was het voor het toezicht vanuit de marine ook handiger rekening te moeten houden met twee in plaats van drie werkplekken. Doorman beaamde ove rigens de competentie van De Schelde als scheepswerf. Wesseling schreef vervolgens dat de order van wezenlijk belang was. De bouwkosten voor een onderzeeboot waren te goed bekend en 'uitgezogen', met an dere woorden daar viel weinig winst meer op te behalen. Zonder uitbreiding van de bestaande faciliteiten liep de werf echter ook grote risico's omdat het Eilandgedeelte zonder werk kwam, dit werd verplaatst naar de bestaande hellingen. De bouw van kleine schepen op de Eilandwerf was ook niet rendabel. Opnieuw komt Wesseling terug op de reputatie van de De Schelde. Blijkbaar was er sprake van hardnekkige propaganda, hij vermeldde niet van wie deze afkomstig was, dat De Schelde niet meer gerekend mocht worden tot de grote werven. Dit had al tot vraagtekens geleid, zelfs bij haar allerbeste klanten. Januari 2018 15

Tijdschriftenbank Zeeland

Den Spiegel | 2018 | | pagina 17