lerlei streken en landen aangevoerd. Uit
Amsterdam, Rotterdam, Hellevoetsluis en
zelfs nog van de Middellandse Zee. Onder
andere uit Genua, een havenstad in Noord-
Italië, dat toen nog onder Nederlands be
heer was. Ja zelfs ook nog uit West-Indië.
De 17 de afdeling infanterie was met ze
ventien schepen vanuit Bergen op Zoom
naar Vlissingen komen varen. Het groot
ste deel van de troepen moest doorvaren
naar Zeeuws-Vlaanderen, maar een kwart
van de manschappen mocht toch nog in
Vlissingen blijven. Ze waren opgesloten ge
weest in de citadel van Gent, maar hadden
weten te ontkomen. In Den Haag was de af
deling opnieuw samengesteld en gezuiverd
van verraders.
De Middelburgsche Courant van 9 Februari
1831 meldde:
Hedenmorgen is deze schoone afdeling op
Vlissingen gemarcheerd om het vijfde dis
trict (Oost-Zeeuwsvlaanderen) te gaan be
zetten en op onderscheidene plaatsen gede
tacheerd te worden. Deze troepen welke bij
de burgerij ingekwartierd zijn geweest heb
ben zich gedurende hun kort verblijf elks
goedkeuring waardig getoond en waren
over hun ontvangst uiterst tevreden aange
komen.
De Schutterij
In Vlissingen hadden zich talrijke perso
nen aangemeld voor het leger, de marine
en de schutterij. Wat de laatste groep be
treft, de gemeente moest voor vijfentach
tig onvermogende schutters de kleding of
het uniform betalen. De schutterij bestond
meestal uit personen uit de hogere stand of
uit ambachtslieden. Het was voor velen een
soort erebaantje, hoewel het soms ook een
dienstplicht was. Aangezien zich vijfentach
tig onvermogenden aangemeld hadden,
mogen we aannemen dat er zich minstens
evenveel vermogenden aangemeld zullen
hebben. Voor de Mobiele Schutterij hadden
zich althans ook honderdzestig personen
aangemeld. Dat was een afdeling uit de
plaatselijke schutterij die ook elders ingezet
kon worden.
Alleen 'zachte mannen' kwamen er voor in
aanmerking, dus geen vechtersbazen. Er
was ook een bureau voor de Opperbevel
hebber, de heer Gobius, ingericht en voor
de meubilering moesten er vijftien stoe
len vanuit het stadhuis naar zijn kantoor
overgebracht worden. Op 's konings be
vel moest ook de stoomboot De Schelde
in vlot water gehouden worden, evenals
de steigerschuiten om op bevel direct in
gezet te kunnen worden. Die mochten dus
niet achter bruggen of in een sluis blijven
liggen. Stoomboten waren toen nog héél
modern en alleen nog maar bij overheids
instanties of andere grote bedrijven in ge
bruik.
De stoomboot deed ook wel eens dienst op
de veerdienst Vlissingen/Breskens, samen
met de steigerschuiten. Steigerschuiten wa
ren net als hoogaarzen, schepen met een
platte bodem, waarmee ook landingen uit
gevoerd konden worden.
Hoog bezoek
Bij een grondige opknapbeurt van een
vesting kreeg men natuurlijk ook wel eens
inspectie en controle van hogerhand, in
dit geval het Ministerie van Oorlog in Den
Haag. Dat gebeurde ook in Vlissingen
en wel door niemand minder dan prins
Frederik, de tweede zoon van koning
Willem de Eerste. Hij was in eerste instan
tie door de koning benoemd als opperbe
velhebber van land- en zeemacht. Prins
Willem Karel, de oudste zoon werd toen
benoemd tot kolonel generaal. Of Frederik
niet voldaan heeft in zijn nieuwe functie is
niet bekend maar al na enkele maanden
verwisselden zij van functie. Toen werd
Willem Karel, de latere koning Willem de
Tweede, benoemd tot opperbevelhebber.
Na eerst Terneuzen bezocht te hebben
kwam Prins Frederik der Nederlanden
's avonds op 20 Mei 1831 met het stoom
jacht in de Dokhaven te Vlissingen aan.
De Middelbursche Courant schreef:
- Gisterenavond ten 8 uuren, arriveerde
alhier Zijne Koninklijke Hoogheid Prins
Frederik der Nederlanden, gevolgd van
April 2019
17