Zeeuwen op de Wilde Kust, Berbice
Geert Stroo
De zeventiende eeuw was de Gouden Eeuw
voor de Republiek der Verenigde Nederlanden.
De Nederlanders vaarden over de wereldzeeën
om nieuwe koloniën te stichten en hun
handelsimperium uit te breiden. In de West
hadden Kamers van de West-Indische
Compagnie (WIC) in de zeventiende eeuw
grotendeels een eigen invloedssfeer en kan er in
feite over Zeeuwse koloniën gesproken worden.
Een van deze Zeeuwse koloniën was Berbice
in het huidige Guyana.
Naar de West
Aan het eind van de zestiende eeuw vaar
den Nederlandse koopmansschepen steeds
verder om zelf producten te halen en zo
de voornamelijk Spaanse of Portugese le
veranciers te omzeilen. Hierbij ontstonden
al snel tegenstrijdige belangen tussen het
gewest Zeeland enerzijds en voornamelijk
de stad Amsterdam anderzijds. Zeeland
richtte zich in de Nieuwe Wereld vooral op
de Wilde Kust (de noordkust van het con
tinent Zuid-Amerika) en de eilanden in
het Caribische gebied, terwijl Amsterdam
haar aandacht vooral op de kolonie Nieuw-
Amsterdam (het gebied rond New York)
vestigde. Toen in 1621 de WIC werd opge
richt, juist om de onderlinge concurrentie
te beteugelen, werden deze invloedssferen
als een soort stilzwijgende overeenkomst
gerespecteerd en overgenomen.
Slechts enkele jaren na de oprichting kreeg
de WIC grote problemen, nadat de mis
lukte verovering van Bahia en de rest van
Nederlands-Brazilië tussen 1623-1625 de
financiële middelen drastisch beperkten.
Daarnaast mislukten ook de verovering van
Luana (Angola) en Fort Elmina (Ghana).
Ook kon de WIC onmogelijk raad en daad
geven aan de grote hoeveelheid koloni-
satieverzoeken die bij de Kamers werden
ingediend. Het 'groot dessyn' waarop de
WIC gebaseerd was, was aan herziening
toe. De Kamer Zeeland begon met het toe
staan van zogenaamde patroonschappen in
haar invloedssfeer en een jaar later volgde
Amsterdam voor haar gebieden.
Zeeuwse patroonschappen
Door de Kamer Zeeland van de WIC werd
een aantal 'vryheden en exemptiën' ver
leend aan koopmannen om eigen koloniën
te stichten onder de paraplu van de WIC.
Deze koloniën mochten alleen op het wes
telijk halfrond gesticht worden, Afrika bleef
voorbehouden aan de WIC. Zo'n nieuw te
stichten kolonie werd een patroonschap
genoemd en de eigenaar patroon. Deze pa
troonschappen werden meestal verleend
aan notabelen die reeds bij de WIC betrok
ken waren, zoals bewindhebbers van de
WIC. De verstrengeling van diverse functies,
en van familiebanden, komt dan ook regel
matig voor. Vaak waren ze ook betrokken
bij andere maatschappijen en projecten, zo
als de Noorse Compagnie, de VOC, kaap
vaart en inpolderingsprojecten in Staats-
Vlaanderen. Een eeuw later waren sommige
families ook nog betrokken bij de Middel
burgse Commercie Compagnie (MCC).
De Zeeuwen richtten zich vooral op de
Caribische Zee (of Kraalzee) en de Wilde
Kust (of de Guiana's of Vaste Kust). Pa
troonschappen aan de Wilde Kust zouden
later uitgroeien tot de kolonie Berbice,
Essequibo, Demerary en Suriname. Zowel
Saba, Sint Eustatius als Sint Maarten kwa
men ooit als patroonschap in Zeeuwse han
den en zijn tegenwoordig nog steeds een
deel van ons Koninkrijk.
Het concept van patroonschappen hield
een kleine eeuw stand. De eerste werden
in 1628 vergeven, de laatste eindigden
in 1714. In de periode ertussen waren de
meeste patroonschappen ter ziele gegaan
door ziekten, aanvallen van indianen, ver
overingen door vijandelijke Europese landen
8
Den Spiegel