De beginjaren Bij de stichting van de kolonie waren slechts 40 mannen en 20 jongens met de Arend en de Hazewind naar het gebied ge bracht. Cornelis van Pere, de zoon van de patroon, was een van de eerste comman deurs van de kleine kolonie. In latere jaren zouden schippers die vaak op het gebied vaarden voor één a twee jaar aangesteld worden als commandeur. De blanke be volking van de kolonie bestond vooral de eerste decennia uit niet meer dan een paar dozijn blanken, voornamelijk mannen. Uit circa 1630 stamt een kaart en beschrij ving van de kolonie door Gelein van Sta pels, een schipper die in de eerste helft van de zeventiende eeuw bij veel kolonisatie plannen van diverse Zeeuwse kooplieden betrokken was. Van Stapels was lange tijd een vrij onbekend persoon, die deels aan de vergetelheid onttrokken is door recent onderzoek van Martin van Wallenburg. Van Stapels beschrijft het Van Perehuis waar in Cornelis van Pere zetelde. Dit versterkte pakhuis werd tevens als fort gebruikt. Het stond enige kilometers landinwaarts en dus niet aan de monding van de rivier Berbice. Daarnaast was er ook een 'principael huys' en waren er enkele woningen. Pas later zou Fort Nassau verrijzen, dat in 1665 voor het eerst genoemd werd en dat in de jaren tachtig na een indianenoorlog uitgebreid vernieuwd werd. Tegen het einde Vrucht van de Orleaanboom/struik. van het patroonschap was er aan de mon ding van de Berbice ook een fortje Brand wacht verschenen, dat vooral als sein- station fungeerde. Handel Uit de kolonie werd voornamelijk orleaan (of anatto) gehaald, een kleurstof waarnaar veel vraag was. Reeds in 1632 bood Van Pere een partij van 16.000 pond orlaan uit Berbice te koop aan.3 Daarnaast werd er ook tabak geteeld en werden cacao en sui ker in de loop der jaren steeds belangrijker. In 1672 telde de kolonie vijf suikerplanta- ges.4 De hulp van indianen en slavenarbeid was cruciaal voor het voortbestaan van de kolonie. De orleaan werd vooral door indianen verbouwd en verhandeld aan de Zeeuwen. Slavenarbeid was belangrijk op de plantages. Tezamen met de eerste ko lonisten kwamen in 1628 ook zes slaven aan in Berbice.5 Daarna werden niet al leen Afrikaanse slaven gebruikt. Tegen het einde van de zeventiende eeuw zou onge veer 25% van de slaven indiaans zijn.6 Voor de periode 1627-1699 zijn er 417 slaven geregistreerd als verkocht aan Berbice, maar volgens Postma zou dat 1.017 moe ten zijn of ongeveer veertien per jaar.7 Toen de Sociteit Berbice in bezit kreeg, waren er 895 slaven aanwezig.8 Van sommige plantages is bekend dat ze al voor 1714 bestonden. Zo werden er in 1701 zes genoemd: de Peereboom, Markey, St. Aldegonde, Oostersouburgh, Wester souburg en Nieuw-Vlissingen. Op de eerste plantage na, is er direct een link met de herkomst van de patroon Van Pere te vin den met verwijzingen naar de beide Sou- burgs en Vlissingen. De Pereboom (ook wel Mierenberg genoemd) was naar de patroon genoemd. De St. Aldegonde was wellicht een verwijzing naar Marnix van Sint Alde gonde, die heer van West-Souburg was ge weest en wiens woning later naar de Van Peres overging. Naast de handel verkregen de Van Peres ook inkomsten door het vervoeren van goederen voor de WIC. Vooral in de jaren veertig zijn er meerdere contracten tussen 10 Den Spiegel

Tijdschriftenbank Zeeland

Den Spiegel | 2019 | | pagina 12