voorkomen, die al te vinden zijn in de or donnanties uit 1625. De patiënten moesten zoveel mogelijk door dezelfde functionaris worden geholpen: de pestmeester. Dit gebeurde thuis, maar de armlastigen werden afgevoerd naar het Pesthuis. De pestmeester kreeg aardig be taald, maar had een riskant beroep. In juli 1666 komen we de begrafenis te gen van pestmeester Thioffels (Thiofilus). Drie weken later volgt zijn weduwe in het graf. Een tijdje later treedt de nieuwe pest- meester aan, ene Jan. Hij huurt een huis op de hoek van Kolvenierstraat genaamd De Oude Prins voor de duur van een jaar en een huurprijs van tien ponden Vlaams (60 gulden). Hoe lang deze pestmeester het volhoudt is niet bekend. Isolatie en hygiëne Houden we tijdens de coronacrisis de he le maatschappij zoveel mogelijk thuis, de zeventiende-eeuwer zette alleen degene die besmet was of wie uit een besmette om geving kwam in isolatie. De diakenen van de Nederduits gereformeerde gemeente van Vlissingen tekenen in hun notulen van 14 juli 1666 op dat ze niet 'te lijke gaan (dewijl Godt de stadt besogt heeft met de peste).' Kortom ging je dood aan de pest, dan stonden de diakenen niet op de stoep. Niet omdat ze dat niet wilden, maar omdat het niet verstandig was. Dergelijke huizen werden gemeden. De herberg en de kerk bleven wel open. Het stadsbestuur vaardigde ook regels uit voor de hygiëne op straat. Het was verbo den om dode honden, katten, kippen, vis- senkoppen, darmen of ander slachtafval op straat te gooien. Ook dit moest over de stadsmuur, al wordt daarnaast de haven wel genoemd als legale stortplaats. Tevens lag de verkoop van wollen stoffen en linnen aan banden. In deze van buiten komende stoffen konden ziektekiemen zich schuilhouden. Daarnaast was het verboden om varkens, duiven en konijnen in de stad te houden. De berichten van dichtbij en ver weg wer den nauwlettend in de gaten gehouden, zo nodig trof men maatregelen. In augustus 1664 verbieden de Staten van Zeeland schepen met handel uit de met pest geteisterde plaatsen als Haarlem, Leiden, Utrecht en Amsterdam naar Zeeland te komen. Eerst moet er 40 dagen worden gewacht bij Zijpe. Zierikzee annu leert in augustus 1666 de jaarmarkt. Daar zou teveel volk uit andere streken op afko men. Personen uit het van besmetting verdachte Franse havenstadje Dieppe zijn in oktober 1669 niet welkom in Vlissingen. Schippers en kooplieden uit overig Frankrijk moeten bij hun komst naar Vlissingen eerst maar eens aantonen dat ze niet uit besmet ge bied komen. Dat Zeeuwen soms elders niet welkom zijn, heeft geen uitleg nodig. In 1667 als de epidemie afvlakt zien we nog steeds een stadsbestuur dat op haar qui vive is. Bijvoorbeeld het weren van on rijp fruit dat van buiten de stad komt, want dat zou 'dangereuse siekte' veroorzaken. Tevens het tegengaan van 'assen ende vuylicheyt [die] grooten stanck, infectie als mede perycel van brandt' veroorzaakt. Het stadsbestuur neemt geen halve maatrege len en zegt toe dat tweemaal daags de vuil nis wordt opgehaald. Aan het geluid van een ratel weet de burger dat de reinigings dienst in de straat is. Er worden behoorlijke boetes in het vooruitzicht gesteld bij over treding, maar of dat voldoende was? Tot slot Soms wordt de dood niet veroorzaakt door de pest, maar is er sprake van een droe vig ongeval. Bastiaen Jansen en zijn vrouw Reijncken Adriaens overlijden op dezelfde dag in 1666. Hij diende onder admiraal Banckert. Jansen had wat buskruit mee naar huis genomen, dat vlam vatte en het huis in brand zette. Het echtpaar komt hier bij om. De twee oudste kinderen komen in het weeshuis. De twee jongsten, Bastiaen (6) en Maeijken (1) worden ondergebracht bij Jacomintje van Damme, die voor kost, kleding en inwoning van de kinderen jaar lijks honderd gulden ontvangt. Michiel de Ruyter doneert in 1666 aan de diaconie van Vlissingen een bedrag van Juli 2020 7

Tijdschriftenbank Zeeland

Den Spiegel | 2020 | | pagina 9