De rechtszaak Op 14 september 1938 werd de door reder De Pinillos aanhangig gemaakte zaak door de rechtbank in Middelburg behandeld. Namens reder De Pinillos trad Mr. F.W. Adriaanse uit Middelburg op. Hij eiste dat kapitein A. Aguirre en zijn bemanning bin nen twee dagen het ss Garbi zouden verla ten en aan De Pinillos zouden overdragen. Mr. F.W. Evers, optredend voor de ge daagde in casu Angel Aguirre (de door de Republikeinse Spaanse regering aangestel de kapitein), vroeg en kreeg twee weken uitstel. De Spaanse Staat kwam met een tegenac tie te weten een kort geding op 19 oktober 1938 tegen de Spaanse reder De Pinillos. In de dagvaarding werd geëist dat het door De Pinillos gelegde revindicatoir beslag nietig werd verklaard en opgeheven met veroor deling van De Pinillos in de kosten van het geding. Pleiter voor de Spaanse Republiek, Mr. Bonjer, wees er op dat in Antwerpen op alle mogelijke manieren was geprobeerd het schip vast te houden maar dat het Brus selse Hof van Beroep over de kwestie een uitspraak had gedaan die op grond van het Nederlands Belgische Executietraktaat van 1925 ook voor de Nederlandse rechter bin dend was. Ook wees hij op het algemeen erkende beginsel van immuniteit van bui tenlandse mogendheden ten opzichte van de rechtsmacht van binnenlandse rechters. Verwijzend naar nog enkele recent gevoer de rechtszaken over Spaanse kwesties con cludeerde hij dat de beslaglegging onrecht matig was en vroeg om opheffing. Mr. F.W. Adriaanse, pleiter voor De Pinillos, wees op de grote belangen voor de reder. Als de ss Garbi werd vrijgegeven was hij z'n schip definitief kwijt. Ook zag hij geen reden voor een kort geding. Er was geen dringende noodzaak voor een 'dadelijke voorziening bij voorraad' (dat wil zeg gen: er was geen spoedeisend belang). De Spaanse Staat had na de beslaglegging in Vlissingen zelfs zeven weken gewacht met het ondernemen van actie. Hij vond het begrijpelijk dat De Pinillos al les probeerde om zijn schip terug te krij gen. Het was door de linkse Spaanse re gering gevorderd toen het nota bene. in Cardiff lag buiten de rechtsmacht van de Republikeinen. Adriaanse bestreed ook de uitspraak van Bonjer dat het vonnis van het Brusselse Hof ook voor de Nederlandse rechter bin dend was. De Belgische rechter had over de eigendomskwestie an sich niets beslist maar alleen vastgesteld dat over de ma nier waarop de Spaanse Republiek het eigendom had ontnomen niet door een Belgische rechter kon worden beslist. Een Nederlandse rechter was dus vrij om de ei gendomskwestie te onderzoeken. Volgens pleiter was de inbezitneming en confiscatie door de Spaanse republiek strijdig met de internationale rechtsorde. Ten slotte vroeg Adriaanse bij eventuele opheffing van het beslag om garanties voor De Pinillos ter voorkoming van onherstelbare schade. Op 22 oktober ging rechter Jolles uit voerig in op het door partijen naar voren gebrachte. Hij bestreed de opvatting van Adriaanse over het ontbreken van het voor een kort geding vereiste spoedeisend be lang. De tijd tussen beslaglegging en da tum kort geding was gerechtvaardigd door het feit dat moest worden gewacht op de noodzakelijke stukken voor de behandeling van de zaak. Door de aard van de zaak was en bleef er voor eiser een groot belang om met spoed een beslissing te verkrijgen over de vraag of zij weer over het schip zouden kunnen beschikken. Bij het verzoek om verlof voor de beslaglegging te Vlissingen was door De Pinillos niet meegedeeld dat te Antwerpen al verschillende processen wa ren gevoerd en dat door het Hof van Beroep te Brussel reeds arrest was gewezen. Ook was geen melding gemaakt van het besluit van de President van de Spaanse republiek tot inbezitneming van een aantal schepen (waaronder ss Vasco). De rechter die toe stemming voor beslaglegging had gegeven, was daardoor op het verkeerde been gezet. Voorts oordeelde de rechter dat de indertijd door de Spaanse staat genomen maatre gelen richting een Spaanse onderdaan en 16 Den Spiegel

Tijdschriftenbank Zeeland

Den Spiegel | 2021 | | pagina 18