Standaardformulering, fonetisch Zeeuws en correctieve opmerkingen Veel brieven bevatten standaardformule ringen, die handelen over wederzijdse ge- zondheidswensen, godvruchtigheid en -vrees. Zoals bij Simon Aertsen die in 1664 aan zijn vrouw Janneke in de Nieuw- straat schreef: ...dat we[e]t dijen goeden Godt die e[e]n kender aller herten is.' Of een groet van echtelieden aan elkaar 'mijn maat ik wens u duijsend genagt', de haast waarmee een brief geschreven is of dat de inhoud, hoewel meerdere kantjes lang, niet veel om het lijf heeft. Moeder Cornelissen Blok schreef in 1664: 'Voers is mijn schrievens ni vel besonders...' Dircksen sprak exact dezelfde woorden in 1672 maar week hiervan in zijn spel ling af: 'Voors is mijn schrijvens niet veel besonders want zelfs binnen een brief worden dezelfde woorden zelden tweemaal in dezelfde spelling geschreven, tenzij ze werden geschreven door een professionele schrijver. Ondanks de vele fonetisch ge spelde en moeilijk leesbare brieven, stel den de meeste mensen wel zelf hun brie ven op. Het alfabetisme lag dan ook hoog onder de ingezetenen van de Republiek. Uiteraard schreven veel zeelieden aan hun vrouw, maar andersom was ook vaak het geval. Daarbij valt op dat de vrouwen vaak een elegantere woordkeuze hanteerden en veelal een fraaier handschrift bezaten dan de mannelijke schrijvers en hun zorgen over zaken als familie en oorlog nadrukke lijker uitten. De Franse Caterine Fremont schreef in juli 1665 vanuit Vlissingen bezorgd aan haar oom David in Dieppe over de ellende van de oorlog met de Engelsen: deze oorlog met de Engelsen veroorzaakt veel droefheid in dit land en verzwakt de handel bedui dend, maar uiteindelijk moeten wij allen de schuld op ons nemen en erkennen dat 2 TNA, HCA 30, inv.nr. 224, Brief van aan Catarine Fremont aan kleermaker David Fremont in Dieppe, juli 1665. 'car s[c]ette guere avec les E[A]nglois cou- se bien de la tristesse ense peys isi et abat bien le co[m]merce, mas enfin il nous faut tous met[t]re le de droefenis die God ons stuurt, ons dient, door ons te onttrekken aan deze slechte we reld, waaraan we ons te zeer zouden hech ten, als alles naar onze wens verliep.'2 Ook aan de overzijde van de Atlantische Oceaan leefde vrees. Pieter Swart schreef in december 1664 vanuit Guadeloupe aan zijn vrouw Jannetje Claes in de Kouden hoek: 'Wij hebben nu alle dage een hope ende een vreese soo van den Engelschen oorlooch, als alhijer vanwegen de [h] ande- lijnge.' En moeder Constijnke Simons was be zorgd; over haar zoon Cornelis Nieuwland, die in april 1665 op 's lands schip Oraen- ghe voer: 'Hoope de Heere u in een geode gesontheijt sal spare. IJck ben seer bedroft in u vertreck. IJck can nu niet verder als Godt u op te offeren, gelijck Habraham sijn soone gedaan heeft en sal Godt voor u bidde.' Vrees was er, naast oorlog, voor de levens wandel van bekenden die zich ver van huis bevonden. Jan Leinsen, zoon van Maaike Jans vroeg in september 1664 namens zijn moeder aan zijn vader die zich in West- Indië bevond om zijn broer te vragen of hij terug naar huis wilde komen (waarbij er ge makshalve vanuit gegaan werd dat West- Indië even groot was als de Westerschelde). Ze hadden namelijk al twee brieven van hem ontvangen waarin hij aangaf met een buitgemaakt schip met suiker op weg te zijn naar Tobago. Bartel Brant, een Vlis- singer die pas was thuisgekomen wist te vertellen dat de zoon op een kaperschip voer met een commissie van 'de koning', kortom met een valse commissie, want Nederl anders hoorden onder commissie van hun eigen Admiraliteit te varen en daar de buit op te brengen. Moeder Maaike was bang dat haar varende zoon indien hij ge vangen werd gemaakt als piraat berecht zou worden en aan de galg eindigen zou en vroeg hem zo snel mogelijk thuis te komen; doit sus la bouche et reconnoistre que les afflictions que Dieu nous envoiee, nous serve[nt] a nous deéta- cher de se monde mauva[i]s auquel nous nous at[t] acherions trop fort si tout al[l]e[ai]t a nostre contente- ment.' 8 Den Spiegel

Tijdschriftenbank Zeeland

Den Spiegel | 2021 | | pagina 10