Een afdoend antwoord is niet mogelijk, omdat de omstandigheden
waaronder onze voorouders leefden, niet te vergelijken zijn
met die van onze hedendaagse maatschappij. De serene rust
van voorheen kennen wij nietwij zouden daarmee niet geluk
kig zijn, wij voelen ons thuis nu in het gehaaste leven. Wij
mogen wel met dank constateren, dat de armoede, honderd jaar
geleden, nu niet meer wordt gekend. De tegenstellingen: gro
te rijkdom en bittere armoede is nu veranderd in algemene
welvaart. Het is wel jammer, dat de tevredenheid van voor
heen, minder wordt gekend.
III. HET LEVEN VAN DE ARBEIDER
In de vorige eeuwen had de landarbeider een sober bestaan.
Zijn dagtaak was van maandagmorgen zes uur tot 's avonds zes
uur, gedurende de ganse week tot zaterdagavond zes uur. Hij
woonde met zijn gezin in een klein huis, sommigen met een
aarden vloer, vaak slechts een vertrek, dat dienst deed als
keuken, woon- en slaapkamer. Was er een zieke, dan moest de
ze in de kamer blijven, ook als iets werd gekookt, dat het
vertrek vulde met minder welriekende damp. De zolder was te
koud, doordat de pannen spaarzaam aan elkaar waren gemetseld
en bij voorkomende winden alles was bedekt met een fijne
laag zand. Alleen sterke mensen konden in zulk een atmosfeer
leven. De kindersterfte was groot, ook ouderen stierven
vroegtijdig. Van het armoedig bestaan der arbeiders in vori
ge eeuwen is weinig bekend, eerst omstreeks 1820 komt enige
opheldering. Er komen woningen met een voorkamer en keuken,
sporadisch met een gang en zijkamer, terwijl aan de achter
zijde ruimte is voor het opbergen van gereedschap.
Als voorbeeld van het leven der landarbeiders na 1870 nemen
wij hem, die werkte bij de boer wiens levensmilieu wij in
een vorige aflevering hebben beschreven. Deze had aan een
weg, dicht bij het dorp een arbeiderswoning gebouwd, die hij
aan deze man verkocht tegen een lage prijs, met een hypo
theek, waarop een kleine rente, wat betekende dat deze niet
hoger was dan een huurprijs. Hij was door zijn boer aange
wezen als opperarbeideren tussenpersoon tussen hem en de
arbeiders. Hoewel hij noch lezen, noch schrijven kon, was
hij haast feilloos bij het uit het hoofd rekenen. Van het
kleinste perceeltje van de grote hofstede kende hij de juiste
oppervlakte. Zijn vrouw en kinderen werkten vanaf hun tiende
18