10
De titel van het nu uitgegeven boek is "Nederland en de evangelische Salzburgers"
Het is rijk geïllustreerd en bevat bovendien achtergrondinformatie in tal van
aantekeningen. Het manuscript van Schultz Jacobi, een Lutherse kerkhistoricus,
is ontdekt door één van de bestuursleden van de Stichting die zich bezighoudt met de
studie van de geschiedenis van deze bevolkingsgroep. Het boek over de Salzburgse
emigranten is te verkrijgen door f 25,- te storten op postrekening nr. 2144926
t.n.v. penningmeester Heemkundige Kring West-Zeeuws-Vlaanderen te Aaardenburg,
onder vermelding van "boek Salzburgse emigranten".
Erfrenten en lijfrenten
Bij de bestudering van de registers van transporten en plechten komt men regelmatig
de termen "lijfrente" en "erfrente" tegen. Wij menen u van dienst te zijn met de
uiteenzetting van de heer F.H. de Klerk, die hierna volgt.
Door allerlei oorzaken kon een stadsbestuur in een bepaald jaar voor buitengewone
uitgaven komen te staan. Bij voorbeeld vanwege de stadsverdediging, beden,
schattingen en dergelijke aan de landsheer, en zo voort. Om aan haar verplichtingen
te voldoen kon een stad dan geld lenen, doch niet zoals tegenwoordig gebruikelijk is.
Vanwege het door de kerk uitgesproken renteverbod moest dit op een bijzondere
manier geschieden. Met toestemming van kerkelijke autoriteiten, of van de landsheer
kon men overgaan tot verkoop van rentebrieven. Hierbij ontving de stad van een
kapitaalkrachtig persoon, of (kerkelijke) instelling een kapitaal. Aan degene die dit
bedrag verschaft had, de rentekoper, verplichtte de stad zich om jaarlijks een
uitkering te doen, een rente of percentage van dit bedrag. Meestal lag dit percentage
tussen 6 1/4 (16e penning) en 12 1/2% (8 ste penning). De uitkering vond over het
algemeen halfjaarlijks plaats. Het geleende bedrag hoefde niet te worden terug
gegeven. Een dergelijke overeenkomst werd verkoop van lijfrente genoemd. Tevens
was het mogelijk een rente te kopen ten behoeve van zichzelf en zijn erfgenamen,
waarbij dus de rentebetaling werd voortgezet na het overlijden van de rentekoper.
Dan werd van een erfrente gesproken. Er kon een beperking zijn tot de onmiddellijke
erfgenamen, maar ook tot alle toekomstige erfgenamen. In dit geval werd van een
eeuwige rente gesproken. Vooral erfrenten van kerkelijke instellingen droegen vaak
het predikaat eeuwige rente. Over het algemeen was de uitkering van erfrenten lager
dan die van lijfrenten. Een tussenvorm was rentekoop ten behoeve van beide
echtgenoten samen; bij overlijden van één van hen werd dan de renteuitkering
gehalveerd. Het gestorte kapitaal verviel onherroepelijk aan de stad als verkoopster
van de rente. Vooral bij erfrenten kon de stad vaak als bepaling stellen, dat de
kapitalen terugbetaald konden worden, omdat deze een zeer lange looptijd konden
hebben. Dergelijke rentebrieven werden losbrieven of losbare renten genoemd. Bij
een dalende rentestandaard kon de stad hiervan gebruik maken om hoge renten
af te lossen en daarvoor in de plaats rentebrieven tegen een lagere rente uit te geven.
Vooral gegoede poorters, soms leden van het stadsbestuur, en geestelijke
instellingen, kloosters, gasthuizen, gilden, vicariën treden als kopers op. Ook komt
verkoop aan bewoners van andere plaatsen voor, meestal wanneer de stad grote
geldbedragen nodig heeft. Vooral in de transportregisters van het rechterlijk
archief, in Goes vanaf 1525 - 1808 komen dergelijke zaken herhaaldelijk voor.