2 Verslagen van de voorjaarslezingen. Offerhoogten - vliedbergen - kasteelbergen Drs. J.A.J. Vervloet, werkzaam bij de stichting voor Bodemkartering te Wageningen, hield op vrijdag 26 februari een lezing over de Zeeuwse vliedbergen. Allereerst gaf hij een kort overzicht van de theorieën die over deze objekten in de afgelopen eeuwen nagevolgd zijn. Sommige onderzoekers meenden met offerhoogten, begraafplaatsen, of ook met permanente woonplaatsen te doen te hebben. Over het algemeen voelde men tot in deze eeuw het meest voor het denkbeeld, dat de bergjes als vluchtplaatsen voor mens en vee in tijden van hoge watervloeden dienden. P.L. Tack lanceerde in het archief van het Zeeuws Genootschap der Wetenschappen van 1938 de kasteel- bergtheorie. Op grond van Franse en Engelse voorbeelden kwam hij tot de konklusie dat de Zeeuwse bergjes verband hielden met de "chateaux a motte", heuvel burchten of torens. De studie van Dr. Dekker naar de vermelding van de bergjes ("werven", "hoogwallen" of "bergen") in de Keur van Zeeland uit 1256 - 1258 leidt tot dezelfde konklusies. Vervolgens ging de heer Vervloet in op de verschillende bouwfases van de bergjes, en toonde aan de hand van kaartjes van de dorpen Yerseke, Wemeldinge, Biggekerke, Westkerke (Tholen) en Baarsdorp de uitbreiding van één berg met voorhof, en tot twee bergen met een tussenliggend terrein aan. Belangrijkste argument voor de denkwijze dat meerdere bergjes deel uitmaakten van één kasteelterrein was de reikwijdte van de handboog, en later de kruisboog. Overigens meende de heer Vervloet dat voorzichtigheid geboden is bij het meervoudige chateau a motte. Er zijn meerdere tegen-argumenten te bedenken voor deze theorie. Nadat archeologisch bewijsmateriaal was aangevoerd voor de kasteelbergtheorie, maakte de heer Vervloet zijn geïnteresseerd gehoor deelachtig van de politieke en sociaal-ekonomische overwegingen die in dezelfde richting wezen. In de 11e en 12e eeuw had de kleine landadel in Zeeland kunnen profiteren van de twisten tussen Vlaanderen en Holland over de Zeeuwse eilanden. Beide partijen hadden beurtelings de landadel begunstigd en hierdoor de bouwvan een aanzienlijk aantal sterkten bevorderd. In de 13e eeuw ging Holland de boventoon voeren, en nam het belang van de kleine landadel sterk af. Moderniseringen in de oorlogvoering maakten de kasteelbergen vrijwel nutteloos; de waterburcht kwam nu in de belangstelling. Door de verslechtering van de financiële positie van de meeste plaatselijke machthebbers kon slechts een deel van de adel in Zeeland een moderne waterburcht bouwen. Dit verklaart het relatief grote aantal kasteelbergjes tegen een beperkt aantal waterburchten. Tot slot voerde de heer Vervloet het auditorium langs een groot aantal Zeeuwse dorpen, waarbij hij de plaats van de dorpskerk ten opzichte van de kasteelbergen bezag. In veel gevallen ligt of lag de kerk in de onmiddellijke nabijheid van de bergjes, waaruit de heer Vervloet konkludeerde dat de kerken door de burchtheren gebouwd zijn, of minstens begunstigd zijn. Mogelijk zijn de kastelen op de bergjes in veel gevallen het begin geweest van vele Zeeuwse dorpen. Na de monoloog van de heer Vervloet bestond er gelegenheid om met hem over het onderwerp in diskussie te treden, hetgeen door een aantal luisteraars gebeurde. Dit leidde tot een levendige gedachtenwisseling over de materie.

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 1982 | | pagina 4