6 Sprokkelingen uit het verleden. Een trouwlustige weduwe. Op 31 mei 1613 kreeg het college van schepenen van Goes een niet-alledaags geval te behandelen in de vierschaar. Maritgen Cornelisdr, ongeveer 42 jaar oud en afkomstig van Middelburg moest voor de heren verschijnen, beschuldigd van bigamie. In 1591 was zij te Rotterdam gehuwd met Jan Franssen, koopman en reder. Gedu rende een periode van 18 jaar, waarin zij 8 kinderen kreeg, was zij in eer en deugd met deze ongetwijfeld gefortuneerde man gehuwd geweest, doch rond 1608 had het misfortuin toegeslagen. Het echtpaar verhuisde naar Middelburg en daar liet Jan zijn vrouw in de steek en ging de wijde wereld in. Bretagne, Spanje en Brazilië waren de landen waarin hij gesignaleerd werd. Maritgen vertrok rond 1611 naar Goes. Daar was het liefdesvuur weer ontbrand en met een 'eersaam borger' wiens naam in de processtukken niet wordt genoemd toog zij naar de kerkeraad om ondertrouw te laten aantekenen. Zij kon echter niet verklaren, dat haar eerste man overleden was. Het huwelijksfeest ging voorlopig niet door. Pas wanneer zij een schriftelijke verklaring van het overlijden van haar man kon overleggen - ze had voor de kerke raad verklaard weduwe te zijn - dan kon er aan een huwelijksvoltrekking worden gedacht. Maritgen toog naar Middelburg. Onderweg raakte zij in gesprek met een dijkwerker, die werkte aan het bedijken van de Kraayertpolder. Voor een halve regaal van ach ten en enkele kannen bier was hij bereid om voor een notaris, Jan Hendrikx, te verklaren dat haar eerste man in het huis van de dijkwerker Pieter Huijbrechtszn Boot, wonende in het begijnhof te Middelburg was overleden. Dirck Jansz. smid te Middelburg was bereid voor hetzelfde 'loon' die verklaring te onderstrepen. De notaris legde alles keurig op papier vast. Daarmee toog zij met haar nieuwe aan staande naar de kerkeraad en keurig volgens de regels werd het huwelijk ingezegend, en wel op 16 mei 1612. Hoe zij op beschuldiging van bigamie in de gevangenis terecht kwam weten we niet. Mogelijk dat de broers van Jan daaraan debet waren. Jan had namelijk een brief aan zijn broers te Rotterdam geschreven, uit Duinkerke, dat hij zijn hele be zit aan zijn vrouw wilde vermaken. (Daaruit had Maritgen wat al te snel de conclu sie getrokken dat Jan wel niet meer in leven zou zijn, dat was vlak nadat hij zonder wat te zeggen vertrokken was). De eis van de baljuw, mr. Michiel van Baarland, was niet mals. Voor het stadhuis zou zij door middel van wurging om het leven gebracht moeten worden, waarna haar dode lichaam aan de galg gebracht moest worden, op het schor aan de oost zijde van de haveningang, 'anderen ten exempel'. Haar goederen zouden geconfis queerd worden. Op 3 juni 1613 deden schepenen uitspraak. Zij moest op het schavot voor het stad huis aan een paal worden gebonden, met twee 'manshoeden' boven haar hoofd be vestigd, een half uur lang of anders net zo lang als 't de baljuw goeddacht. Daarna werd zij voor een periode van 25 jaar uit Zeeland verbannen. Ook werd ze veroor deeld in de kosten van het proces. Op dezelfde dag nog werd het vonnis voltrokken.

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 1983 | | pagina 8