16
Zonder enige moeite kochten we kaartjes voor het plaatsje Buchholz, dat 40 km
verder lag. Half acht 's avonds zou de trein vertrekken maar het werd half tien.
Vóórdien hadden we ons in het kamp afgemeld, een dubbele portie brood gekregen
en bovendien op het station ook nog eten gevraagd en gekregen. Om ongeveer
tien uur waren we in Buchholz en daar stond warempel een trein voor Bremen te
wachten. Dat was juist de trein die we moesten hebben en wij als de bliksem naar
het loket om kaartjes te kopen, maar ja, dat kon je net denken. Aan het loket was
niemand te zien en later hoorden we dat hier juist luchtalarm was. Dan maar zonder
kaartjes in de trein. Dat was ook niet zo erg. We hadden onderweg ai bemerkt dat er
van controle absoluut geen sprake meer was. Je kon op en af de stations en in en uit de
treinen zonder controle. In een overvolle trein, half personen half goederenwagon,
bovenop een hoop bagage, reisden we naar Bremen waar we 10 april 's nachts om
3 uur arriveerden. Daar zat echter wel iemand in het controlehokje. Wat nu
Kaartjes hadden we niet en we moesten er nog steeds rekening mee houden dat we
vluchtelingen waren. Eerst ging ik inlichtingen vragen voor een volgende trein en toen
bleek dat hij meer zin had in slapen dan in controleren. De andere twee durfden
niet goed maar toen hij mij liet passeren volgden ze ook. In de wachtkamer heb ik
een paar uur geslapen en om half zes vertrokken we te voet in de richting van
Oldenburg. Spoedig reed ons een grote vrachtauto achterop die juist naar de weg
vroeg en ons toestond mee te rijden. Toen onze drie koffers en ik een plaatsje
hadden reed de auto onverwachts weg en Jo stond met de Groninger nog op straat.
Daar zat ik dus alleen met al onze bagage. Na een kleine 20 km gereden te hebben
stopte de wagen en daar stond ik. Doch er was al weer een andere wagen die me
meenam. Bovenop een hogekast van een wagen, afgeladen met volle vaten benzine
kwamen we midden in een bos terecht waar de chauffeur ook geen weg meer
wist en ook geen idee had om nog verder te rijden. Er zat niets anders op dan alleen
verder te gaan. Heel in de verte hoorde ik auto's razen en daar de richting klopte
ben ik dwars door het bos door putten en over heuveltjes verder gegaan. Maar het zeulen
van drie koffers en dan door slecht begaanbaar terrein was niet lang vol te houden,
zodat ik al spoedig de grote houten koffer van Jo, waarin toch niet zoveel bijzonders
zat, moest laten staan. Eindelijk bereikte ik de straatweg en na een paar maal in de
verkeerde richting gelopen te hebben kwam ik aan een seinhuisje. Daar heb ik een
half uurtje met de seinwachter gepraat en toen ik wat uitgerust was moest ik verder.
Langs de spoorlijn bereikte ik, na meer dan 5 km gelopen te hebben het plaatsje
Wüsting. Bij het vragen naar de weg werd me nog wat roggebrood aangeboden.
Een vrouw van een spoorman gaf me dat. Ze zat ook al in angst omdat haar man
een marsbevel had gekregen en waarschijnlijk zeer spoedig weg moest. Het is een
schande zei ze, dat deze oorlog door ons nog steeds doorgevoerd wordt.
Ze weten toch ook wel dat alles nu nutteloos is.
Daarvandaan kon ik de binnenweg naar Oldenburg nemen, ongeveer 10 km. Die
afstand moest ik ook weer geheel te voet afleggen omdat op de binnenwegen
helemaal geen verkeer was. Ik moest zo af en toe wel de tanden op elkaar zetten
maar mijn moeite werd ruimschoots beloond toen ik in Oldenburg Jo T. terug
vond.
Ik ging n.l. op aanwijzing naar het politiebureau om een stempel in mijn pas te
halen voor het overschrijden van de grens en daar zat hij ook te wachten.
Grote vreugde van beiden. Aan het station kregen we van het Rode Kruis nog
een flink maal middageten. Zulke vleesrijke soep hadden we in Duitsland nog niet
gezien. Het scheen dat ze daar bezig waren om alles op te maken voordat de Tommys