20
nemen en daar te bezorgen. Daarin schreef ik alle moeite die wij al gedaan
hadden om in Zutfen te komen en verzocht hem al het mogelijke te doen om ons
over de brug te krijgen. Om 2 uur zou dezelfde wacht terugkomen en mij verslag
uitbrengen. In die tussentijd zijn we naar het Passantenhuis in Eefde gegaan waar
we een maal middageten kregen. Ook was daar de huisvesting een zooi. In een
schoolgebouw waar de meeste ruiten ontbraken en in een schoollokaal met stro
tussen allerlei stelletjes, nee daar moesten we nog niet aan denken. Daar werd
ook elke dag je lichaam bespoten met een wit poeder tegen ongedierte. Om half
twee zaten we weer op een bankje bij de sluis te wachten en eindelijk om kwart
over twee zag ik neef Henk aankomen met een band van de B.S. om zijn arm.
Nu, dacht ik, dat is voormekaar. Hij was samen met oom Hannes gekomen maar
deze mocht niet, ondanks dat hij een politieagent was, vanuit Zutfen over de brug.
De B.S. was wel streng. Neef Henk kende de wacht goed en daar hij voor mij
instond mocht hij mij meenemen. Maar voor Jo T. gelukte het niet. Jo kreeg toen
voor overnachting een paar adressen in Eefde en toen moesten we scheiden. Dat
was erg jammer maar er zat niets anders op. Anders waren we met zijn beiden weer
in het Passantenhuis terechtgekomen en dat was nog veel erger geweest. Zodoende
gingen oom Hannes, Henk en ik alleen naar Zutfen. Eerst belandden wij bij
tante Geertje die een ei voor me bakte en me wat brood met de nodige koppen thee
gaf. Ik had meer dorst dan honger en daar kon ik even tot rust komen. Daarna ben
ik met Henk meegegaan en over de ontvangst bij Tante Marie hoef ik wel niet te
schrijven. Dat kon ik niet, daarvoor zijn woorden onvoldoende. Na een kop thee
met suiker heb ik me heerlijk gewassen en schone kleren aangetrokken en met een
wit boord aan kwam ik, weer een beetje meneer, naar beneden. Toen werd mijn
voet nog verbonden en toen was alles oké. Het was toen 21 april. Via het Rode
Kruis heb ik direkt naar huis geschreven en deze brief werd Maandag 23 April in
Goes bezorgd. (Dat kwam ik later pas te weten). Daar het niet mogelijk was
militaire papieren te krijgen voor het passeren van de grote rivieren bleef me niets
anders over dan hier rustig een gelegenheid af te wachten. De viering van de
algehele bevrijding heb ik zodoende in Zutfen meegemaakt. Dat duurde enkele
weken en toen kreeg ik een tip dat je voor terugkeer naar huis aan een grenspost
moest zijn. Ik dus terug naar Winterswijk, waar ik vrij vlug papieren kreeg en niet
in quarantaine moest omdat ik een verklaring van de familie had dat ik reeds
drie weken in Zutfen bij hen was. De volgende morgen zou een militaire jeep met
enkele personen van de grens naar Eindhoven rijden en daarin was voor mij ook
een plaatsje. Het was maar een jeep maar voor mij een luxe voertuig met vooruit
zicht op alweer een stuk nader bij thuis. Naar papier werd nu onderweg nog niet
gevraagd en bij Nijmegen stopte de militair om in een cantine wat te gaan eten.
Wij mochten niet mee en moesten bij de auto wachten. Maar toen zag ik op de weg
een vrachtwagen aankomen met de letter K. En die K. was van Zeeland. Ik stond zo
midden op de weg met de armen omhoog en jawel, stop.
Het was een vrachtwagen van Rijn uit Goes met daarin twee chauffeurs. Een zoon
van Rijn en Toontje Baarends. Die kende me goed en stond direkt naast me.
Gelukkig was ik maar alleen uit Zeeland want in de wagen was geen plaats. Ze
waren n.l. met een lading vis weggeweest en nu zat de bak vol met bloemen en
planten. Zo kwam ik tussen beide chauffeurs in te zitten en ik had veel te vragen
en ook wel te vertellen. Bij de dam in Rilland deed men nog even moeilijk omdat
men in Winterswijk vergeten had één regel in te vullen. Maar Toontje werd toen
zo kwaad dat ze ons maar vlug verder lieten rijden. Precies om zes uur kwamen