17 Ik wil de episode van de eerste oorlogsweken niet afsluiten zonder even stil te staan bij de slachtoffers, de omgekomen burgers, de militairen, de licht- en zwaar gewonden en de voor het leven verminkten. De ziekenhuizen in Goes kunnen daarover hun ei gen verhaal schrijven. Zo gaan de eerste oorlogsweken voorbij. Wanneer ik op een morgen weer eens een bezoek breng aan de gewonden in St. Joanna, staan er in de tuin vijf Franse soldaten die weer aan de beterende hand zijn. Ze praten op gedempte toon met elkaar. Eén van hen is zichtbaar gespannen. Op mijn vraag wat er op doet blijkt het dat zij elk ogenblik de komst van de Duitsers verwachten, die hen per trein in gevangenschap zullen afvoeren naar Duitsland. Op het moment dat ik de voor mij moeilijke Franse taal aan het verwerken ben, kijkt een Franse soldaat die terzijde staat mij aan en roept mij apart van het gezelschap en spreekt mij zachtjes toe alsof niemand het hoi en mag "U spreekt ook Duits misschien Ik knik bevestigend. Blijkbaar is hij toegevoegd aan het gezelschap om als straks de Duitsers komen als tolk te fungeren. Ik heb deze soldaat nog nooit gezien. Hij vertelt dat hij uit het oosten van Frankrijk komt en zo doende zowel Frans als Duits vloeiend spreekt. Zachtjes gaat hij verder: "U hebt het gehoord, maar er is meer. Die ene daar met dat krulhaar is geen roomskatholiek. Hij is Jood en is bang straks in de trein van zijn kameraden te worden gescheiden." Dat is het dus. Al zou mijn kennis van de Franse taal geweest zijn als mijn moedertaal, op dat moment zouden mij toch de woorden ontbreken. Zwijgend drukken wij elkaar de hand ten afscheid en een blik van verstandhouding zegt meer dan een taal. Het is nog maar nauwelijks zomer 1940. Op het station mogen wij niet meer met de Fransen spreken. We maken nog enkele foto's en dan gaan ze de ouderwetse trein binnen. Achter elke treindeur staat een Duitser in 't grijs en belet het kijken in de coupé's. De trein zet zich in beweging richting Duitsland. Wat de verdere oorlogsjaren betreft meen ik dat daarover zoveel lectuur bestaat die alle facetten voldoende belichten, zodat ik herhaling overbodig vind. Wel zou ik even willen ingaan op hetgeen op pagina 113 van het boek "De Ontzetting van de Gans" is vermeld, en ik citeer:"Over het funktioneren van de dienst (de distributiedienst- JB) zijn wij slecht ingelicht. Er zou tijdens de bezetting aan illegaal werk zijn gedaan. Wat dat precies betrof en welke omvang dit had, weten we niet. "Einde citaat". Aan de distributiedienst was destijds verbonden een zekere Jan Vissers, waarschijn lijk als kassier. Ik kende hem al vanaf de lagere school. Mij staat niet meer exact voor de geest wanneer, maar Vissers verschafte mij al in een vroeg stadium distributiekaar ten voor onderduikers. Het aantal moet tussen 6 en 12 stuks geweest zijn. Mijn vader was destijds praeses van de kerkeraad van de Gereformeerde kerk tijdens de onder duikperiode van ds. W.H. van der Vegt. Hij verzocht mij op zekere dag een vergade ring te bezoeken die gehouden zou worden bij de familie Barentse op de Oostwal. Als spreker was daar aanwezig ds. Slomp alias Frits de Zwerver. Het georganiseerde verzet kwam op gang. Men begreep echter dat men voor zo'n besloten vergadering niet verder kon werken. Immers de aanwezigen kenden elkaar van naam. Velen trokken zich terug. Ze vonden het te gevaarlijk. Persoonlijk voelde ik er niet voor mij in een hokjesgeest af te zonderen. Trouwens ik had reeds relaties met anderen. Wat de distributie aan kaarten betreft lag dit anders. Op een gegeven moment vroeg mijn vader of ik me in verbinding wilde stellen met de heer Laport op de Stationsweg, thans de Den Hollanderlaan. Deze had vernomen dat ik mogelijk kon zorgen voor bonkaarten. In het kort gezegd, het aantal liep spoedig

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 1985 | | pagina 19