GOES IN SPIEGELBEELD. Op 12 september 1986 werd het eerste exemplaar van het boek "Goes in Spiegel beeld", aangeboden aan de burgemeester van Goes, Mr. W. Blanken. Deze uitgave is het resultaat van een samenwerkingsverband tussen Pitman B.V., de Gemeentelijke Archiefdienst en het Museum voor Zuid- en Noord-Beveland. Het boek laat aan de hand van oude en nieuwe foto's een beeld zien van de verande ringen in het Goese straatbeeld in de afgelopen 50-80 jaar. Voor elke afzonderlijke straat zijn twee bladzijden in het boek ingeruimd. Op de ene bladzij zien we een foto van de oude situatie. De andere bladzij, anno 1985-'86, laat de veranderingen zien en wanneer die zich hebben voorgedaan. Elke straat is voorzien van een verklarende tekst. Het boek telt 95 pagina's. Het boek is samengesteld door het team van de Gemeentelijke Archiefdienst, bestaande uit: IJ. Abelmann, A.J. Barth, L. Hollestelle, J.C. Jobse, A. de Jong, F.H. de Klerk en II. Moerland. Tegelijkertijd met de uitgave van dit boek is er in het museum voor Zuid- en Noord- Beveland een tentoonstelling onder dezelfde titel ingericht. Deze tentoonstelling loopt van 12 september t/m 25 oktober 1986. De winkelprijs van het boek bedraagt f 24,50. Leden van de Heemkundige Kring kunnen dit boek echter kopen voor de prijs van f 20,—. U kunt het boek bestellen bij het secretariaat van de Heemkundige Kring, p/a Wijngaardstraat 3a, 4461 DA Goes. L.J. Moerland. ZOUT IN ZEELAND, door ir. M.A. Geuze De auteur, voor vele leden van de Heemkundige Kring geen onbekende op het terrein van de Zeeuwse historie, deed begin 1986 een boekje het licht zien met bovenge noemde titel. Zout. Als men zich gaat verdiepen in de economische geschiedenis van Zeeland in de middeleeuwen, stoot men na de meekrap, de bierbrouwerij en de wolnijverheid als vanzelf op de zoutnering. Feitelijk speelde laatstgenoemde zelfs in sommige delen van Zeeland de eerste viool. De zoutnering.dat is alles wat met de Winning van de grondstof, de bewerking hiervan en de handel in het eindproduct te maken had, werd vanoudsher in West-Nederland bedreven. Als men vraagt hoever dat 'vanouds- her' teruggaat, dan luidt het antwoord: heel ver, namelijk tot het begin van onze jaartelling. Vanaf die tijd tot ca. de 1 5de eeuw (met een hiaat uiteraard als het grootste deel van het latere Zeeland weer onder invloed van de zee staat) bleef men het zouthoudend veen opgraven. Dit werd verbrand, waarna men een zoute as over hield. Vervolgens deed men de as en zout zeewater in grote kuipen of pannen, die met een turf- of houtvuur gestookt werden. Uiteindelijk behield men dan een fijn zout. In een tijd dat zout een gewild handelsartikel was (de koelkast moest nog uit gevonden worden; men zoutte vrijwel al het aan bederf onderhevige voedsel, van vis tot boter) werden er in Zeeland schatten mee verdiend. Het 'moeren', zoals het zoute veen genoemd werd, had voor het landschap echter funeste gevolgen. De vruchtbare kleilaag die in de meeste gevallen het veen bedekte, werd afgegraven en daardoor zo goed als waardeloos. Door in de buurt van de dijken, zowel binnen- als buitendijks, te moeren, tastte men de zeeweringen aan. Door de verlaging en uitgraving van de bodem ontstonden binnendijks ondiepe, doch grote watervlakten, met name in de herfst en winter. Het resterende veen in deze putten leidde tot ver- zilting van het grondwater. Zo gelukkig was het land dus niet waar het kind zijn moer verbrandde.

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 1986 | | pagina 11