het feit, dat Van Klooster hen niet uitbetaalde en dat ze als gevolg hiervan gedwon gen werden "hunne diensten op andere scholen aan te bieden". Redenen genoeg voor de schoolcommissie om de school van de boosdoener eens met een bezoek te vereren. Geschrokken van wat ze met eigen ogen had gezien, bracht de commissie verslag uit: "er (heerscht) een volslagen gebrek aan de eerste schoolbehoeften". De verwaarloosde staat waarin de school verkeerde, was in de ogen van de rapporteurs het rechtstreekse gevolg van de "onbehoorlijke levenswijze der onderwijzers". Vooral het optreden van Van Klooster zelf was "alles behalven onberispelijk en stichtelijk voor de hem toevertrouwde jeugd". De hoofdonderwijzer zette geregeld de bloeme tjes buiten, al formuleerde de commissie het deftiger: "zijne verachtering (moet worden toegeschreven) aan te grote verteringen op ongelegene tijden en plaatsen welke hij behoorde te mijden" (6). Twee jaar later was de toestand nog maar weinig verbeterd. Wederom moest de schoolinspecteur met lede ogen toezien hoe "in de school van Van Klooster de grootste wanorde heerschte en deze onderwijzer alleen met behulp van eenen kleinen jongen zijn school bestuurde". Geen geringe opgave voor een onderwijzer aan wiens zorgen ruim 150 leerlingen waren toevertrouwd (7). Niet alleen de grote klassen en de geringe verdiensten maakten het beroep van de negentiende eeuwse onderwijzer zwaar, ook de huisvesting liet in sommige gevallen veel te wensen over. Zo werd Van de Pijl in 1830 door de uitbreiding van de school gedwongen een deel van zijn privé-woning tot klaslokaal in te richten. Het gevolg was dat de onderwijzer enige tijd "voor zijne huisgezin, ondermeesters en verdere bedienden, slechts eene kamer ten gebruike" had. Pa na een jaar stond het stads bestuur hem toe woonruimte elders te zoeken. Aangezien Van de Pijl de huur van de nieuwe woning niet alleen kon opbrengen, moest huursubsidie enig soelaas bieden (8). Om de verdiensten wat aan te vullen, probeerde de onderwijzer soms privé-lessen bij de mensen thuis te verzorgen of in de avonduren voor eigen rekening te werken. In 1 827 had Van Klooster een verzoek aan de schoolcommissie gericht om een avondschool op te richten "voor zulke jongelingen, die de school verlaten hebben" (9). Een jaar later deed Van de Pijl een soortgelijk verzoek: hij wilde als "huisonder wijzer in de Hoogduitsche en Engelsche talen"\ets bijverdienen. De leden van de schoolcommissie moesten van dergelijke initiatieven weinig hebben. Ze vreesden concurrentie voor het openbare onderwijs in de stad (10). Meermalen kwam de commissie dan ook in aktie tegen schoolmeesters, die op eigen gelegenheid les gaven. Zo werden in 1 829 twee onderwijzers "schuldig" bevonden "aan het geven van onderwijs in eenige huisgezinnen" 11). Het zou tot ver in de negentiende eeuw duren voordat de lokale én landelijke overheden zich gingen realiseren, dat fundamentele veranderingen in het onderwijs noodzakelijk waren, al was het alleen maar om misverstanden, zoals beschreven in het bovenstaande, te voorkomen. Noten: 1. GA Goes, Archief onderwijzersvereniging arrond. Goes ongei'nv., lezing Cromjongh juli 1867. 2. GA Goes, Archief plaatselijke schoolcommissie, inv.nr. 1, 5-3-1828. 3. Ibidem, 1-9-1828 en 16-11-1829. 4. Ibidem, inv.nr. 8, volgnr. 68. 5. Ibidem, inv.nr. 1, 13-12-1828. 6. Ibidem, inv.nr. 1, 30-9-1828.

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 1986 | | pagina 18