heid van dit oproer te beteugelen. Ze doorkruisten dag en
nacht het dorp. Bij deze "bezettingsmacht" moeten een tien
tal onbezoldigde rijksveldwachters nog opgeteld worden. Van
Oosten die deze tijd zelf meemaakte meende dat het getal
der politiemannen zal hebben gelegen tussen de dertig en de
vijftig.
In ieder geval moesten de kwaadwilligen voor zulk een over
macht wijken, het spel was verloren, al bleef wrok en
wrevel bestaan. Het jaar daarop was het weer kermis. Het
kermislied bestond uit 8 coupletten, waarvan het 2de
couplet luidde:
"Maar ach, maar ach,
Die oude Ierse mart,
Wij missen haar met smart,
Dat voel ik aan mijn hart,
enz.
Over dit gouden tijdperk vertelt Van Oosten:
"De herbergen waren het middelpunt van de belangstelling en
waren altijd overvol. Vechtpartijen kwamen zo dikwijls voor
dat het niet eens meer opviel. Degenen die deze drukte niet
zo wilden, gingen naar Leunis van der Vliet In de
Noordzandstraat en naar Marinus de Fouw in het
Schuttershof. De borrel was bijna zonder uitzondering
aanwezig In elk gezin. De vreemdeling die Yerseke bezocht
was steeds welkom en kon meegenieten van hun welvaart.
Deze welvaart viel de vreemdeling gelijk op, maar voor de
Yersekenaar was dit leven gewoon; hij was ermee opgegroeid.
Werkelijk alles was er te koop. Sommige vrouwen liepen
opgepronkt als een gouden kalf. Bij de Yersekenaren was het
zo gewonnen zo geronnen, spaarzaam waren ze niet."
Verder merkt Van Oosten op:
"Een intense liederlijkheid, die met alle voorstellingen de
spot drijft, was op het oesterdorp aanwezig. Het verval In
sommige kringen was uitermate groot, hoererij, heimelijk en
publiek in de afzichtelijkste vorm. De drankduivel zat op
de hoogste troon en had talrijke aanbidders. Grote bedragen
geld werden in een roes van uitspattingen verbrast, grote
maaltijden werden aangericht waaraan verschillende klaplo
pers deelnamen. Per rijtuig werden rijtoeren gemaakt naar
27