terecht staan; personen van zwaarder kaliber kwamen in Middelburg voor het hekje. Enkelen van de verdachten vonden de daar uitgedeelde straffen te zwaar en gingen in hoger beroep. Het resultaat hiervan was, dat de straffen eerder te licht dan te zwaar beoordeeld werden (27 november). Bram Kosten, A. van Oosten en Laurus Bom zouden zodoende van het Yersekse rebellen toneel verdwijnen en enige tijd de nor indraaien, althans dat was de verwachting. Kosten en Bom dachten daar echter anders over, en verdwenen naar Amerika (december 1890). Broeder Mieras verklaarde naderhand dat hij de vlag uitge stoken had ter ere van koning Jezus. Men vlagde immers altijd voor aardse koningen, waarom zou dit dan niet ge schieden voor de Koning der Koningen? Zo bleef de vlag acht dagen achter elkaar uithangen, ondanks alle beschadigingen aan lichaam en winkelpand. Zodra de vlag door de woedende menigte weggenomen werd, verscheen er prompt weer een nieuwe vlag. Toen Mieras en broeder Prosman de legerzaal verlieten werden ze door een menigte omsingeld, gestompt, geslagen en bespuwd. Hun kleren werden kletsnat door het vele speeksel, maar Mieras hield Jezus Christus in gedachten en zei voortdurend: "Toe maar jongens, hoe meer hoe liever." Deze woorden werden als een uitdaging opgevat en er werd lustig op los gespuwd. Vaak werden tijdens de bijeenkomsten van het leger meike vers in de zaal losgelaten, en ook wel vleermuizen. Gewone muizen, en dan grote aantallen tegelijk, gaven voor de rel schoppers de meeste lol. De dames heilsoldaten sprongen dan op de stoelen en slaakten luide gillen. Geleidelijk aan nam de vijandige houding tegenover het leger der heils gelukkig af. Ondanks al deze woelingen in het Yerseke van die tijd schreef Jeanne Vermaas, dochter van de plaatselijke predikant: "Yerseke was een heerlijk dorp om te wonen. Als ik uit school te Goes thuiskwam was er meestal wel iets ge beurd wat de gemoederen in beroering bracht." Kosten en Bom misten hun dorp heel erg aan de overzijde van de oceaan, en keerden al spoedig weer te Yerseke terug. 32

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 1990 | | pagina 34