winter van 1962/63 had enorm toegeslagen, in februari 1963 vreesden de oesterkwekers dat ze in dit seizoen geen levende oester meer zouden opvissen van de banken der Oos- terschelde Zeker 90 van de 130 miljoen oesters was doodgevroren. De grote ijsschotsen op de Schelde waren als een woesteling tekeer gegaag op de oesterpercelen. Ze schoven met eb en vloed steeds heen en weer en sleepten de oesters mee; dit duurde zo 12 weken aan een stuk. Zelfs op het strand van Domburg werden deze oesters gevonden. Vele kleine kwekers en pannenboeren waren uitgeteld en een aantal van hen moest in loondienst gaan werken. Aanverwante bedrijven zoals bij voorbeeld de drie kuipers, maar ook anderen, kregen het zwaar te verduren. Slechts drie bedrijven hadden een verwarmingsinstallatie aangebracht in hun binnendijkse oes terputten. Daarmee konden ze de oesters in leven houden die zij in de eerste helft van december 1962 hadden opgevist. De anderen moesten met zware bijlen het ijs in hun putten stuk hakken. Een en ander was te vergelijken met de winter van 1890/91. De regering sprong bij met een geldelijke tegemoetkoming. Velen zagen geen toekomst meer in de oesters en mossels en begonnen een champignonbedrijfof richtten een kippenfarm op. Een zevental oesterkwekers wilden niet wijken en kochten in Noorwegen ongeveer 13 miljoen zaaioesters op om hier verder op te kweken. Enkele oesterkwekers brachten nog een 50.000 pannen te water voor de opvang van oesterbroed; ook werden voor dit doel nog 5.000 m3. mosselschelpen ui tgezaa id Alle pogingen en financiële injecties mochten echter niet baten. Op 9 juli 1963 werden slechts 10 broedjes per 100 liter water geteld. De temperatuur van het water was toen reeds al 5 dagen boven 18 graden Celsius. Met deze onoverkomelijke vorstschade welke alles vernie tigd had en met de dreiging van de afsluiting van de Oosterschelde boven het hoofd leefde Yerseke tussen hoop en vrees, meer vrees. 42

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 1990 | | pagina 44