Toen zij van de lagere school kwam, werd ze als zovele Zeeuwse plattelandsmeisjes in die tijd dienstbode; eerst in Zeeland, na haar twintigste in Amsterdam en later in Den Haag. Eén van haar Haagse werkgevers, een jongere ongehuwde man, S.J. Burghout, verwekte bij haar een kind maar tegen de belofte in trouwde hij haar niet. In 1901 bestond nog niet de mogelijkheid hem in rechte aan te spreken: art. 342 van het Burgerlijk Wetboek (oud) verbood het onderzoek naar het vaderschap. Uit verontwaardiging over het onrecht en het leed dat zij hierdoor ondervond, pleegde Neeltje in 1902 in het Haagse Kantongerechtsgebouw, waar hij werkzaam was, een (mislukte) aanslag op de vader van haar kind. "Toen kwam de gedachte in mij op, de revolver af te trekken niet om te dooden, doch om een wet te krijgen, om te redden, niet om te verderven." Hiermee wilde zij de aandacht vestigen op wat haar en vele vrouwen was aangedaan. Die aandacht kreeg ze ook: ze werd gearresteerd, kreeg een rechtszaak en haalde de landelijke pers. Profiterend van deze bekendheid ging ze, nadat ze was vrijgesproken, op eigen kosten overal lezingen houden, die ze in eigen beheer als brochures uitgaf. Ze publiceerde ook een zeer dikke roman: Bertha van Doorn - Een boek van strijd en leed 's-Gravenhage 1914). De hoofdpersoon is een dienstmeisje dat net als zijzelf door een "fatsoenlijke heer" in de steek gelaten is. Tijdens deze, voor die tijd opzienbarende, actie ijverde ze niet alleen voor het recht van de ongehuwde moeder en haar kind, maar ook voor de rechten van de dienstbode. Omdat veel ongehuwde moeders dienstbode waren geweest en na de geboorte van hun kind soms noodgedwongen in de prostitutie terecht kwamen, hield Neeltje zich ook met dat onderwerp bezig. Neeltjes streven was zeker in die tijd voor een vrouw - met zo weinig opleiding én afkomstig uit de lagere stand - zeer bijzonder. Ondanks de zogenaamde eerste feministische golf was het rond de eeuwwisseling voor een vrouw niet gepast zich in de openbaarheid uit te spreken, zeker niet als het de zedelijkheid betrof. Dat zij dit wel deed, getuigt van moed en doorzettingsvermogen. 48

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 1990 | | pagina 50