provincie. Deze diende aan de minister van binnenlandse zaken een aanbeve ling van 2 personen in te zenden. De commissaris des Konings deed dit voor 's-Gravenpolder op 21 juni 1853. De aanbeveling luidde: 1. Boudewijn van der Mandere te 's-Gravenpolder, lid van de gemeenteraad, plaatsvervangend kantonrechter en lid provinciale staten; 2. Comelis Petrus Lenshoek te 's-Gravenpolder, lid van de gemeenteraad, ontvanger-griffier van de polder Ooster- en Middelzwake, luitenant bij de rustende schutterij. In zijn toelichting stelde de commissaris uitdrukkelijk het verlangen om de gemeente 's-Gravenpolder en 's-Heer Abtskerke tot één gemeente samen te voegen - de laatstgenoemde had nog niet eens 25 stemgerechtigde kiezers - en derhalve voor beide gemeenten dezelfde persoon tot burgemeester te benoemen. Voorts gaf hij aan, dat Van der Mandere bij hem sterk de voorkeur genoot. Vermoedelijk zou er bij deze "zwarigheid" zijn om als burgemeester in 's- Gravenpolder aan te blijven en tegelijkertijd ook die functie in 's-Heer Abtskerke te vervullen. Bovendien tekende hij aan, dat de aftredende burgemeester van 's-Heer Abtskerke, L. de Vos, ongeschikt werd geacht, mede gelet op zijn leeftijd van 70 jaar. Ook bij Lenshoek verwachtte hij, dat deze "ongezind" zou zijn burgemeester van beide gemeenten te worden. Andere geschikte personen voor de beide ambten waren bij de commissaris niet bekend. Gezien het feit, dat Van der Mandere zelf om ontslag had verzocht, was het vermoeden juist geweest, want reeds 2 dagen later, namelijk op 23 juni 1853, zond deze al een nieuwe aanbeveling naar de minister. Deze luidde als volgt: 1. Cornelis Petrus Lenshoek te 's-Gravenpolder met genoemde functies; 2. Pieter van Liere te 's-Gravenpolder, lid van de gemeenteraad en armmees- ter van de Groote Armen te 's-Gravenpolder. Lenshoek had bij de commissaris sterk de voorkeur. Bij Koninklijk Besluit van 28 juni 1853, no. 48, werd hij dan ook benoemd tot burgemeester van 's-Gravenpolder c.a. en 's-Heer Abtskerke c.a. Dit besluit werd bij openbare bekendmaking aan de ingezetenen kenbaar gemaakt. Dit alles bleek vergeefse moeite te zijn geweest, want Lenshoek meende deze benoeming niet te kunnen aanvaarden. In de raadsvergadering van 13 juli 1853 deelde hij dit laatste mee met de verklaring, dat hij "bereids aan Z.M. had verzocht om het daartoe strekkende besluit te willen intrekken". Met andere woorden, hierop is niet meer terug te komen. Beide personen weigerden dus deze benoeming. Er kan gevoeglijk worden aangenomen, dat zij het burgemeesterschap van 's-Gravenpolder alleen zouden hebben aanvaard, doch onder geen beding waren die functie te 's- 9

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 1993 | | pagina 11