als wethouder nam. Als motivering voerde hij aan, dat hij het wethouder schap destijds alleen had aanvaard, zolang B. van der Mandere burgemeester zou zijn. In de raad heeft men getracht hem tot andere gedachten te brengen, doch dit gelukte niet. In de volgende vergadering zou een nieuwe wethouder gekozen moeten worden. Intussen was burgemeester Pijke op 6 oktober beëdigd en men zou kunnen aannemen, dat de gemeente, vooral omdat hij geen woonplaats in 's-Graven- polder had, hem reeds een warm onthaal aan het voorbereiden was. Dit was echter niet het geval. Op 12 oktober 1853 schreef Pijke een brief aan de gemeenteraad. Daarin ging hij van de veronderstelling uit, dat de raad wel van zijn benoeming bericht zou hebben ontvangen en dat hij gaarne in de volgende week in het openbaar en in zijn midden deze vererende betrekking wilde aanvaarden. Hij verzocht daarvoor dag en uur te bepalen en hem te berichten op welke plaats hij zou worden ontvangen. De raad nam dit schrijven op 15 oktober voor kennisgeving aan en was van oordeel, dat, zolang de burgemeester zijn betrekking nog niet had aanvaard, de waarnemend burgemeester nog het recht en de bevoegdheid had de raadsvergaderingen te beleggen. Voorts was het aan het gemeentebestuur en de raadsleden niet bekend of vanwege Z.M de Koning ontheffing was verleend van de verplichting binnen de gemeente te wonen, aangezien hij in 's-Gravenpolder noch in 's-Heer Abtskerke zijn vaste woonplaats had. Het gedeelte van de notulen, waarin het zo juist vermelde is opgenomen, werd staande de vergadering opgemaakt en goedgekeurd. Besloten werd een exemplaar daarvan aan burgemeester Pijke als antwoord op zijn brief tot te zenden. Vervolgens kwam aan de orde de verkiezing van een wethouder in verband met het aftreden van C.P. Lenshoek. Een 4-tal stemmingen werden gehou den, doch de achtereenvolgens benoemde leden P. van Liere, B. Burger, B. van der Mandere en A. de Kok namen hun benoeming niet aan. Eerstge noemde gaf als reden op, dat hij onder het bestuur van een uitwonende burgemeester geen wethouder wilde zijn. De anderen namen deze motivering over. Alle raadsleden, die tot wethouder verkiesbaar waren, bedankten voor de eer, zodat de benoeming tot een volgende vergadering werd uitgesteld. Het zou nog enige tijd duren eer de oplossing daarvoor kwam. Op 19 oktober 1853 gaf Pijke opdracht aan de secretaris de raad te convoce ren tegen maandag, 24 oktober 1853, n.m. 4.00 uur, en voorts al het nodige daartoe te verrichten. Doch wethouder Polderman nam dit niet. Reeds de volgende dag schreef hij of liet zijn antwoord schrijven. Hij vestigde de aandacht op de bepalingen van artikel der gemeentewet, waaruit bleek, dat het uitschrijven van een raadsvergadering geenszins aan de secretaris kon worden opgedragen. Zolang Pijke op geen wettige wijze de betrekking van burgemeester had aanvaard, kon alleen hij als waarnemend burgemeester een raadsvergadering beleggen, behoudens dan de bevoegdheid van een bepaald 11

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 1993 | | pagina 13