aantal raadsleden daartoe. Met deze reactie van Polderman werd tevens
besloten de raadsleden niet voor de zojuist genoemde dag en uur ter vergade
ring op te roepen. Ook de secretaris berichtte, dat het hem wegens het
ontbreken van enige bevoegdheid hiertoe onmogelijk was de vergadering uit
te schrijven. Bovendien moest Pijke wel aanvoelen, dat, zolang deze nog niet
geïnstalleerd was, hij alleen van de nog fungerende burgemeester of de leden
van de raad bevelen behoorde op te volgen. Zaken de gemeente betreffende
moest Pijke dan ook daartoe richten.
Uiteraard lokte deze brieven weer een reactie van Pijke uit. Hij schreef op
25 en 27 oktober een brief aan het gemeentebestuur, aan wethouder Polder
man en aan secretaris C.M. de Blinde. In de brief aan het gemeentebestuur
kwam hij op de kwestie van de woonplaats en de eventuele ontheffing terug.
Hij legde een certificaat van de ambtenaar van de burgerlijke stand van Goes
en 's-Heer Abtskerke over, waaruit bleek, dat hij en zijn gezin wettige
woonplaats te 's-Heer Abtskerke hadden gekregen, "zulks ten bewijze van
zijn goede verstandhouding en tot vriendschappelijke omgang kan bevorder
lijk zijn, maar niet als eene erkenning, als zoude het gemeentebestuur in haar
regt zijn, zulks te hebben kunnen bevorderen". Hij stelde voorts voor te
vergaderen op 31 oktober om 4.00 uur n.m. ten einde zijn betrekking en
voorzitterschap van de raad in het openbaar te aanvaarden. Graag zou hij
vernemen of dag en uur schikte en zo niet, of dan een andere dag of een
ander uur zou kunnen worden opgegeven.
Aan de wethouder deelde Pijke mee, dat hij zich volkomen bevoegd achtte
de raadsvergadering te beleggen en dat hij, voor zover nodig daartoe de
dienst van de secretaris kon inroepen.
Vervolgens was hij van mening, dat het gemeentebestuur zijn benoeming als
burgemeester niet kon ignoreren(l), omdat de akten van benoeming en
beëdiging waren ontvangen en het die nog steeds in handen had. De wethou
der werd de ernst van de situatie nog eens uitdrukkelijk onder ogen gebracht
met een verwijzing naar artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht bepalen
de: "Dat ieder openbaar beambte, die wettig van zijn post verlaten, afgezet
of in of van de waarneming daarvan opgeschort of ontzet zijnde, na de
uitoefening zijner bediening voortvaart of, die, voor enen tiid verkozen, of
aangesteld ziinde. daarin voortvaart, nadat een ander in ziin plaats is gesteld,
zal gestraft worden met een gevangenis van ten minste 6 maanden of ten
hoogste 2 jaren, en een geldboete van 100 tot 500 franken."
De brief aan de secretaris hield uitsluitend de nodige opdrachten in. Aller
eerst de raadsleden uitnodigen voor een vergadering op 31 oktober om 4.00
uur n.m. of, wanneer zulks het gemeentebestuur niet mocht conveniëren, op
een door dit bestuur te bepalen dag en uur. Kon de vergadering op genoemde
datum doorgang vinden, dan diende de bijgevoegde aankondiging aangeplakt
worden. Voorts wilde hij de namen van de raadsleden weten om de oproe
pingen te kunnen toezenden. Hij achtte de mogelijkheid ook nog aanwezig,
12